WOLFS, Sim(onne)



Nooit gepubliceerd, geschreven in 1947 in de gevangenis van Vorst (Brussel, Berkendael?) tijdens de Repressie


Inkeer


Geen rustigheid al zijn we eenzaam God.

De dagen groeien uit naar nieuw begeren,

Zal het begrijpen van ons eender lot

in het geleden leed, de zorgen zachter weren?


Zullen w’aan elke daad een milde toedracht geven

en ze bepalen naar het eigen hart?

Is waarheid dat de gesel van het harder leven

de sterke pijler van ’t geluk meet na de smart?


O, alles wat ons dierbaar was in ’t veilig huis,

de linde aan het erf, de bloesems op de bomen,

de wei, de laan, de tuin, is dit het kruis

dat w’aan d’herinnering der dagen niet ontkomen?


We weten wilde bloemen bloeien in een tuil

langs ’t hoge raam. We zien de zwaluw scheren

naar ’t veilig nest, een weelde houdt zich schuil

onder een mijmring slechts, die we zo node weren,


Maar die ons het besef der waarde zou vergaren

van wat we vroeger als ons tastbaar goed hebben beheerd

doch wat w’in week bezit niet wisten te ontwaren,

dat heeft de greep der eenzaamheid ons gans geleerd