KRUSEMAN, Wim



Oponthoud


Dit is het oponthoud op het perron:

Dat men om zich heen de mensen ziet bewegen

Men meent, wellicht komt daar een vriend mij tegen

Ken ik die dame met die bloemige japon.


Men drentelt even om de boeken heen

van de kiosk, koopt een paar avondbladen.

De atmosfeer schijnt wonderlijk geladen.

Een trein rijdt onder de overkapping heen.


Wanneer men zich een zitplaats heeft gezocht

verdwijnen reeds de lichten aan de ruiten.

Fel striemt de trein aan, slingert in de bocht;

"Wilt u zo goed zijn om het raam te sluiten?"



Bekentenis


Ik kan niet buiten je,

want al mijn denken

buigt samen als de stralen

van een lens.

En ‘t is of ik door jou kan ademhalen,

of al mijn willen, elke wens

uitgaat tot jou; mijn hele leven

wil willoos zich nu overgeven.

Te lang ging ik alleen ….. hier is de grens.



Pension III


Zo gingen de avonden, zo gingen ook de jaren,
zo ging van hem iets heen en wist hij zelf niet wat,
soms stak een storm ’s nachts op en wilde niet bedaren,

om wat hij lang geleden vaag had lief gehad.

Zijn sjofele gang door ’t huis werd schichtig met de jaren,

er brandde waanzin soms van achter wazig oog,

wie wist van welke smart dit hart niet kon bedaren,

wat achter dof gelaat een tedere ziel bewoog.

Zijn haar vergrijsde en verschoot met de gordijnen,

zijn hoofd doorrimpelde, zijn ogen werden mat,

er woog een weemoed zwaar om zijn gebogen lijnen,

waar in versleten stoel hij ’s winters kleumend zat.

Tot eindelijk voor hem men een gesticht moest zoeken:

in zijn verbijstering was de gaskraan losgegaan,

toen stond zijn kamer leeg met de vergeelde boeken,

waar waarde schemer om van een verstild bestaan.