T‘HOOFT, Jotie



Vlaanderen mijn land

Orchideeën bloeien er niet, enkel papavers

Met suf sap dat haast geen dromen bevat.

Rivieren zonder vis en met weinig kadavers

Van dieren. Soms een mens, of een rat.


Hier groeien de bastaarden op,

Zwakzinnige zonen der geschiedenis

Wiens vaders stikten in een strop

Terwijl de moeders kreunden in het lis


En de Spaanse greep van een soldaat.

Dat is nu voorbij. De tijd regeert

Zonder maat: mens, land en verraad.

Deze pest heeft er zichzelf verteerd


Eenhoorn

Here, zonder naam en zonder gezicht
Zie vanuit den hoge
Op uw droeve eenhoorn neer
Die danig hunkert naar uw licht,

Die sierlijk door de wouden dwaalt
Maar bladeren geen voedsel vindt,
die voor de poort der doden draalt,
Allen bladeren op uw wind.

Here, zonder handen zonder stem
Snij de lichtlans van zijn voorhoofd
En vang hem in uw stalen klem
Voor de wereld hem de glans ontrooft,

Lok hem langs de stapsteen sterven,
Niet als anderen domweg gedoofd
Maar rein, vrij van bederven
Langs de kruisweg waar hij in gelooft.



Junkieverdriet

…..

Licht van alle licht, licht

Dat niet dooft met de dagen en mijn geheugen

Voortdurend doorschijnt, licht licht

Dat niet zinkt in de stof het woord

Dat muis is knagend binnen klein bestek,

Licht dat bomen doorruist en water, licht

Dat leeft op de vloedlijn bij springtij,

Tussen afkick en hit, wit licht, witte hitte.


Samen

Moeder, gij hebt mij moeizaam uitgespuwd

En van elk jaar de harde striem verdragen

Want mijn waaien was niet gauw geluwd

Ik wou eerst in alle kieren klagen.


In uw hagelwit harnas gemetseld

Zijn wij samen door de tijd verwond

Die ons nimmer wilde dragen

En bittere lijnen kerfde rond de mond:


Of er een vrucht is van dat alles

Vraag ik mij niet langer af,

Maar ik probeer u te benaderen,

Nog even, voor het graf.


Le Plat Payé

Veel is er gestolen, er wordt beslopen

en beraamd: hinderlagen liggen daar

voor hinden klaar. Het regent er.


Tussen korte benen van kerktorens stroomt grauw

volk, rivieren her en der waar achteloos boten

bloot op drijven.


Zwaluwen komen er telkens minder: onder hoevedaken

hangen hun nesten leeg of boeren stoten ze stuk,

toevallig, bij het dorsen dat elders gebeurt.


Enige varkens, schaduwen flankeren hun lawaai

of smoren het. Langs trage koeien passeren

treinen waarin reizigers achter ruiten verstijven


En niet lang blijven.

hier baarde oefening vermoeidheid

en moeheid een vroege, lakse dood.