HAMELINK, Jacques
Waarom jij
Omdat je tepels zoet zijn
aan mijn zwarte lippen gestift
omdat je schoot een gekroonde zeester is
en ik gretig huiverend je waterhuis mag betrekken
omdat de ochtend een ijzeren herfst is
als ik bij je heb gelegen
omdat jij brandmerk je vastzet in mijn huid
mij kruisigt met liefde
omdat je woont in mijn onopgemaakt huis
het koudbloedig kind dat in mijn spieren leeft liefhebt
omdat je voortdurend in mijn droogten de regentijd inluidt
omdat ik je bijna begrijp
als je je vogelkreet uitstoot
omdat je vaker een zwijgzaam gewillig dier bent
en omdat ik offermes ben smal en geslepen.
Het zwakke, het minderwaardige
Het zwakke, het minderwaardige,
het onbevruchtbare had nooit je voorkeur.
Jouw hang was naar de boom
in bloei, naar de volle stokroos.
Niet naar de natte herfststronk.
Jij hield alleen van leven
als het ontluikt
en als het nog onweerstaanbaar is.
Leven dat als een vinkenslag
naar de keel welt.