LERNUTIUS, Janus
Basium XI
Fons sacer, & liquidae porrigis agmen aquae,
Qui medio Neptunum urit in Oceano,
Iussit & in pluma dissimulare deum,
Verte urnam, & tota desere mole caput.
Oscula caelitibus trans mare digna peti.
Quod procul ille ambit, hoc tibi adire datur. |
langs glibberige stenen glipt en als gewijde waterbron een stroom kristallen water stort:
ook jou het beruchte kind bekend, dat zelfs in volle oceaan de god Neptunus zelf verzengt,
van het sterrenzwerk heeft weggeplukt en maakte dat de godheid zich vermomde in een verenkleed.
wast nu mijn lief haar fraai gezicht, wend dus je waterstroom nu weg, verlaat je bron met volle kracht.
en vallen zoenen jou te beurt: want voor zo’n zoenen waagt een god zelfs tochten over de oceaan.
Alpheus vloeiend overwon, want jou valt zomaar in de schoot waarvoor hij oeverloos ver zwom.
|