DIJKHUIS, Dorien
Oorzaken
nog één keer bekijken: de kamers, lukraak
lades opentrekken, stof van lijsten blazen
verbanden zoeken, gezichten
op klassenfoto’s
dat je als kind bijna verdronk
en of dat wat te maken heeft met je afkeer
van vaatwasmachines
terugkeren naar die dag in het bos waarop je
me leerde het mes te hanteren en wat initialen waren
dat ik je later iets vroeg, jij eerst zweeg
en toen je handen bewoog alsof je een vogel
bevrijdde
weten wat blijft: de lades, de foto’s, de bast
van de berk, onze namen
het maanvormig litteken op mijn knokkel
dat vervaagde met de jaren, maar nog steeds
zeurt wanneer ik ergens aanklop
Waren we dieren
We zouden weten hoe ons in elkaars bijzijn te gedragen
ons niet voortdurende af te vragen waar we
onze handen moesten laten
heel natuurlijk elkaars blik ontwijken, soms
kort met onze ogen knijpen om dan weer nonchalant
langs elkaar heen te kijken
we zouden weten: staren is
je willen meten.
wij zouden onze tanden niet hoeven ontbloten om sympathieker
over te komen, onze handen niet naar elkaar uit hoeven steken
om te tonen dat we ongewapend komen
waren we dieren, we zouden mateloos zwermen
we zouden leven als spreeuwen: samen
alleen
Schipbreuk
we kenden de lengte- en breedtegraad
waar de mast zou breken
waar we kopje-onder zouden gaan
wisten ook de plek waar we ons aan land
zouden slepen, schubben afschudden, staarten
ruilen voor benen, leren kruipen, lopen
– links rechts links – oversteken
we zijn dit allemaal vergeten
pas op een avond aan zee, als je proost
op de toekomst/de liefde/het leven
herinnert kippenvel op je armen je vaag
aan de vacht die je had, vis
die je was
er is een bloedrode hemel en wij
wachten zwijgend op wat bovenkomt
en ondergaat