VAN HERREWEGHEN, Hubert
Zelfportret
Zelden ben ik nog een dichter
als van Orfeus wordt verhaald
die in de onderwereld daalt
meer een landloper die lichter
naar hij dieper ’t veld in dwaalt
vogelschrik of vredestichter
alles groet wat ademhaalt.
Zwart lam
Op de wandelingen
in mijn klein leven
zag ik grote dingen
de wolf van Gubbio
het lam dat stond te zingen
op de Chaussée Brunehaut
een zwart lam-
en het zong.
’t Was winter nog de korte maand
het regende ijs
een boogscheut achter Edingen
waar een geheim begint
van taal en tijd
van vliezen nat en jong.
Zie me daar dan
gebeeldhouwd in de kou
staan wenen om een lam
dat uit zijn moeder kwam
te vroege vrolijkheid
in de armen van een man
die het schoonwreef met stro.
Een zwart lam.
en het zong lamsgewijs.
Paar
Ik zie een jongen naast een meisje lopen,
hij kust haar en zij lacht om het geval.
Genadige dood! Zij kirren en zij hopen
zij zien het kind nog niet dat hen begraven zal.
Dans
…..
Drie tienermeisjes langs de kathedraal
reien als nimfen lentezot een dans.
Zij kwamen uit het park. De bronzen kardinaal
begrijpt ze niet: zij lachen Nederlands.
.
Wargaren
Ik krijg geen kam meer door mijn haren,
ik heb iets vast en laat het los,
der dingen zijn is zonder zin,
der mensen ’t hulpeloos gebaren.
Ik ben de wind, ik stoei met blaren,
ik houd iets vast en laat het los,
’t verstrikt in een wild warregaren,
de vingeren vinden geen begin,
’t steekt er niet uit, ’t steekt er niet in.
Ik had iets vast en liet het los,
’t is met de wind gaan spelevaren.
Mijn moeder vroeger zou 't wel klaren
en winden op haar houten klos,
die liet ze voor de dood niet los.