VAN MELLE, Jan
Bart Nel, de opstandeling
…..
Ze bleef aldoor naar haar vader kijken tot ze wegreden; wuifde nog een paar maal uit de kar.
Bij Maritz hielden ze even stil en toen verdween de kar om de helling van een bult. Toen zag bij dat zijn hond naast hem stond. ,,Ja Wagter, nou is dit nog net ons twee", zei hij.
Hij trad zijn buis binnen, waar de wijn met de glazen nog op de tafel stond en ging zitten. Hoe stil was het in buis. Met zijn hand onder zijn hoofd zat hij te staren. Zijn hoofd zakte op zijn armen en een snik schokte door zijn lijf.
Hij boorde buiten voetstappen en richtte zich op. "Kom maar in Gert."
Maritz ging zitten. "Sy is nou weg?" zei hij.
,,Ja. Sy is weg."
,,Jy sal baar baie mis."
,,Ja, ek sal haar baie mis."
Maritz zat hem een tijdje te bekijken.
"Nou bet jy niks meer nie", zei hij om Bart te troosten. "Alles is nou weg. Jou grond, jou vrou, jou kinders."
"Ja alles bet hulle nou", zei Bart.
"Hulle?" vroeg Maritz.
Maar Bart zweeg.
"Hulle bet nou alles", zei Bart. "Net my siel bet hulle nog nie."
"Hê?" vroeg Maritz, alsof hij niet goed verstaan had.
Bart gaf geen antwoord.
"Hoe meen jy? -" vroeg Maritz weer.
Maar Bart zei niets. Zat te kijken door de open deur naar de verte, zat te kijken naar alles wat hij verloren had, zat te kijken naar dat waar hij voor streed.
Na een tijd stond hij op. "Hulle het nou alles", zei hij half uitdagend, "hulle het my grond, my , vrou, my kinders; maar my het hulle nie. My sal hulle nooit kry nie. Hulle kan maar kom! hulle kan my maar in die tronk gooi, en hulle kan my grond vat, en my kinders vat; hulle kan my maar doodskiet ook, maar my sal hulle nie kry nie."
Maritz keek hem aan; verschoof op zijn stoel; wendde zijn ogen naar de open deur.
"My kry hulle nooit", zei Bart. "Ek is Bart Nel; ek was Bart Nel van toe af al en ek is vandag nog hy; en ek sal in der eeuwigheid Bart Nel bly."
Maritz dacht : "Hy praat snaaks die man, vanmiddag" en stond op.
"Dit lyk my of die beeste al aankom", zei hij.
"Ek wil dan maar loop. Naand Bart."
Bart bleef heen en weer lopen in bet kleine kamertje van de buitendeur naar de keukendeur en van de keukendeur naar de buitendeur. Hij sprak zijn gedachten half luid.
"Ek kan nou sê soos Job", zei hij. "Kaal het ek op die wêreld gekom en kaal sal ek daaruit gaan."
Hij ging in de deur staan en zag over het veld, dat reeds onder schemering zich ging verschuilen; naar de witgouden horizon van den Westerhemel; en hij zag in verbeelding zichzelf daar lopen over bet donkere veld, zwaar en zwart, vermoeid, alleen in die wijde eenzaamheid, maar gaande naar dat verre, ruime licht, en zijn ziel in hem.
…..