HILLENAAR, René
Tussen jou en mij (eigenlijk een lied)
In de statige stilte van een koude wintermorgen
Draai ik me traag ontwakend langzaam op mijn zij
In ons oude bed dat krakend een vermoeden doet ontstaan
Van een tedere ontmoeting tussen jou en mij.
De koude wind die waait en zingt zijn lied tegen het raam
Waardoor vannacht kristalheldere bloemen zijn ontstaan
Die straks zullen verwelken in het aanzicht van de zon
En ik fluister zacht jouw naam tegen het plafond.
Liefde, zoveel liefde, zoveel jaren lang
Vaak vielen er woorden en soms waren we bang
Maar met een regelmaat die nooit meer gaat komt steeds weer dichterbij
Die tedere ontmoeting tussen jou en mij.
Ik maak jou nog niet wakker want ik word me net bewust
Kijkend naar jouw lippen die ik zo vaak heb gekust
Dat ik niet ademhalen kan als jij niet bij me bent
En ik niet half zo heel zou zijn als ik jou niet had gekend.
Ik ben een zoon, ik ben een vader
Niet veel meer dan een gemiddeld man
Maar ik hou van jou in elke ader
Omdat ik niet anders kan
Met de hartstocht van de poëzie zing ik tegen de wind
Die dit lied weer terug blaast zodat jij mijn woorden vind
En jij draait je traag ontwakend langzaam op je zij
Voor die tedere ontmoeting tussen jou en mij
Later, als de ouderdom de passie heeft bedaard
Wanneer de rimpels rond jouw ogen staan dan blijft nog steeds bewaard
De herinnering aan stilte op een koude winterdag
Die vandaag vandaag nog is, toen jij hier naast me lag.
En ooit, als wij er niet meer zijn, als alles is geleefd
Dan hoop ik dat een kind van ons dit lied nog ergens heeft
En dat dit kind dan op een wintermorgen, half op zijn zij
Net zo’n tedere ontmoeting heeft als tussen jou en mij.