ANONIEM – Het Kerelslied



Het Kerelslied

Wij willen van de kerels zingen

Zij zijn van kwader aard,

Zij willen de ruiters dwingen,

Zij dragen een lange baard

Hun kleedren die zijn al ontnaaid.

Een hoedekijn op hun hoofd gekapt,

‘t Kaproen staat al verdraaid.

Hun kousen en hun schoenen gelapt.

Wrongel, wei, brood en kaas,

Dat eet hij heel de dag.

Daarom is de kerel zo daas:

Hij eet meer dan hij mag.

Een groot roggebroods kant

Is precies wel zijn gevoeg.

Die neemt hij in zijn hand,

Als hij wil gaan ter ploeg.

Dan komt tot hem zijn wijf, de vuile,

Spinnende met een rokken,

Een vod voor haar muile,

En gaat zijn schotel brokken.

Wrongel,, wei, brood en kaas,

…..

Ter kermis wil hij gaan,

Hem dunkt dat hij is een graaf.

Daar wil hij ‘t al ommeslaan

Met zijn verroeste staaf.

Dan gaat hij drinken van de wijn.

Meteen is hij versmoord.

Dan is al de wereld zijn,

Stede, land en poort.

Wrongel, wei, brood en kaas,

…..

Met een Zeeuws knijf

Zo gaat hij door zijn tas.

Hij komt tot zijn wijf,

Al vol brengt hij zijn flas.

Dan geeft ze hem een kwade vloek,

Als haar de kerel genaakt.

Dan geeft hij haar een stuk lijfkoek,

Dan is de pais gemaakt.

Wrongel, wei, brood en kaas,

…..

Dan komt de grote cornemuse

En pijpt hem turelurereleruit.

Ai, hoor van deze abuse!

Dan maken ze groot geluid,

Dan springen ze alles al overhoop,

Dan wappert hun lange baard.

Zij maken groot geloop,

God geve hem kwade vaart!

Wrongel, wei, brood en kaas,

…..


Wij willen de kerels doen grijnzen,

Al dravende over ‘t veld.

Het is al kwaad dat zij peinzen.

Ik weet ze wel besteld:

Men zal ze slepen en hangen,

Hun baard is al te lang.

Ze kunnen het niet ontgangen,

Ze deugen niet zonder dwang.

Wrongel, wei, brood en kaas,

……


(Bewerking: Z. DE MEESTER)