DEGENAAR, Job
De vrouw die in mij woont
De vrouw die in mij woont
kijkt uit het raam van een stil huis
en laaft zich aan de fado
de weemoed van de cello
het vuur van de gitaar
de waaierende zang
minstens één vergeefse liefde
kent ze, een val die haar deed
wankelen en misschien
een vijand in haar vlees
mooier is ze dan haar leven
zachter haar strelen dan haar handen
dieper haar kussen dan haar mond
De vrouw die in mij woont
werd onvermijdelijk poëzie