DAEM, Geertrui
Boniface
…..
‘Uw grootmoeder gaat alle dagen naar de mis! Gij zijt de rotte appel in de mand, die moet eruit voor hij de anderen wormstekig maakt. Onzedigaard! Met wat zit gij allemaal in uw kop! Ge luistert naar de duivel, ge koestert hem. Maar God zal u hiervoor straffen. Branden zult ge. Eeuwig branden in de hel. Onbeschrijfelijk zijn de helse pijnen die ge daar zult lijden. Voor eeuwig, want daar tikt de klok: altijd, altijd, altijd…’ De vloertegels dansen voor mijn ogen, ze blijft maar doorgaan?
‘Ga nu naar huis, biecht uw zonden en betracht een volmaakt berouw,’ zegt ze alsof het haar ineens allemaal vreselijk verveelt. ‘God vergeeft in zijn oneindige goedheid zelfs de grootste zondaars. Ik prop de rest van mijn geheim in mijn boekentas en loop op houten benen weg, zonder haar nog aan te kijken, de klas uit.
…..
Jenny wou het met haar lief ook eens proberen. Toen ze er eindelijk stonden en Jenny zei ‘dat ze ’t nu gelijk Nadia en de anderen, gelijk in ’t écht wou,’ fluisterde hij dat hij er geen had, zo’n kapotje. ‘Ga er dan een vragen,’ zei Jenny, maar hij durfde niet. ‘Dan vraag ik er een,’ besloot ze, maar hij bedoelde dat hij het niet durfde, écht vrijen en dat het hem speet want dat hij haar toch heel graag zag en al lang. Jenny ontplofte bijna. Ze was zo wild en zo blij nu ze het eindelijk eens konden doen: nu het haar in de schoot geworpen werd! ‘Niet durven of niet kunnen,’ zei ze, “t komt op hetzelfde neer.’ Ze trok haar hand terug en meesmuilde de hele avond. Was dat nu een serieus lief?
…..
‘Ik moet weg. ‘k Moet gaan werken,’ zei hij. Maar hij bleef zitten kijken hoe zij snel al haar kleren uittrok. Ze knielde naast hem, nam zijn hand en streelde daarmee haar buik en billen, tot hij langzaam ontdooide. Ineens, als een uitgehongerde, wierp hij zich aan haar borsten, hunkerend en kreunend. Ze knoopte zijn broek los.
‘Ik wil het echt,’, fluisterde ze. In één beweging gleed hij bij haar naar binnen. Haar hart sprong van blijdschap op en neer in haar keel. Het duizelde in haar hoofd.
‘Arnold, gij zijt het. Gij zijt de eerste,’ dacht ze.
De voordeur viel met een luide knal dicht. Moeder stond in het deurgat van de voorkamer, verbijsterd.
…..
De bedlegerige
…..
‘Ik vrees van niet’, sprak mevrouw weer voor de zieke. ‘Want het was van de nacht van dattem, meneer doktoor, héél zijn bed vol – zowel ’t een als ’t ander, verstaat ge!’
Ze liet haar stem een weinig zakken en ging verder: ‘En ’t is geleden van sinds dat hij drie jaar is dat hij dat nog voorgehad heeft – en hij moet eind volgend jaar naar ’t leger, bij den troep, peinst daar eens aan! Eerlijk gezegd en gezwegen, meneer doktoor, hij is altijd, heel zijn leven lang al zo hardlijvig geweest, dat ik hem op tijd en stond een lavement mest zetten, vooraleer hij kon gaan…’
Verweer onderbrak haar niet bijzonder vriendelijk.
‘Op gezette tijden uw blaas en darmen legen zonder aandrang én zonder laxatie, op natuurlijke wijze – dus liever geen lavementen, mevrouw Cleemput- en in een fles met een brede nek en een bedpan, dat zal de ongelukjes gemakkelijk voorkomen, kameraad’, zei de medicus concreet.
Baziel keek hulpeloos op naar de dokter.
…..