VERHULST, Dimiti



De helaasheid der dingen

…..
‘We hebben wij in onze jonge tijd allemaal wel eens aan ons nicht geprutst, jong. ’En omdat ik ook dan nog niets zei voegde hij eraan toe: ‘Ge hebt gelijk dat ge zwijgt. ’En daarmee was het tijd voor het volgende rondje. Onvermijdelijk werd tante Rosie nu het onderwerp van gesprek, iedereen had links en rechts al opgevangen dat zij opnieuw in Reetveerdegem was gesignaleerd, en nu wij hier met haar dochter zaten kon het niet anders of het moest wel waar zijn. Ons werden de kleren van het lijf gevraagd over het hoe en het waarom, maar we hielden de lippen stijf. Niet zonder plezier luisterden we naar de verschillende theorieën, de ene nog gekker dan de andere, maar steeds duidelijker werd dat alleen al het feit dat tante Rosie teruggekeerd kon zijn, in het dorp doodgewaande gevoelens weer had aangewakkerd. Omdat er uit onze mond toch geen zinnig woord over de hele kwestie te rapen viel keerde hun aandacht terug naar Sylvie, van wie André om de haverklap zei dat het een schoon kind was, het prille begin van een godin, en speurde men in haar perfecte gezicht naar trekken die ze van haar moeder had geërfd. Wat mij verbaasde was dat mijn nicht zich niet ongemakkelijk voelde bij de aandacht van deze ruwe mannen. Integendeel, ze leek zelfs een natuurlijke sympathie te voelen voor hen en moest lachen om alle opmerkingen van een steeds zattere André, die was beginnen drinken en trakteren aan een tempo dat op den duur alleen mijn vader en mijn nonkels nog volhielden.
…...
Het startschot werd gegeven om tien uur ’s ochtends, het uur waarop onze postbodes reeds van hun fiets vielen. En het verloop had iets van een echte wielerwedstrijd. Iedereen keuvelde in de aanvang van de strijd gezellig met elkaar tijdens het drinken van een glas, in de steeds dichtere mist van sigarettenrook, begreep dat het nog lang was, en verborg zich in het pak. Achttien mensen, tegen mekaar geplakt in die caravan. Na tien pilsen, die nog voor geen enkele afscheiding hadden gezorgd, begon het heen en weer geloop tussen de caravan en de boomgaard, om te pissen. Nog 29 glazen bier te gaan, je moest zot zijn om van hier een solonummertje te beginnen tot aan de streep. De eerste tragedie in de geschiedenis van de Tour de France (édition Potreloise) speelde zich af bij het veertiende glas. Wilfried, nochtans geboortig uit een familie Duitsgezinden en logischerwijs een bierdrinker van natuur en filosofie, tuimelde opeens van zijn stoel en raakte daar slechts met de grootste moeite weer op. Over zijn volgende pils deed hij meer dan een uur, met aandoenlijk kleine slokjes, net een kind dat leerde drinken. En uiteindelijk gaf hij verstandig op. Er was nog zeventien man in koers, en al iets meer ruimte in de caravan. Maar deze zo goed als biljartvlakke en relatief korte wedstrijd zou in ieder geval al de amateurs onderuit halen. Hoeveel ritten waren er nodig om te weten wie met wie rekening moest houden? Op het ogenblik dat Wilfried naar huis strompelde beloerden de zelfverklaarde pretendenten naar de groene trui elkaar. Voor de eerste vijf viel er na pils nummer twintig een handvol bonificatiepunten te verdelen, maar wanneer trok je de sprint aan? Vanaf waar dronk je een aantal ad fundums na elkaar? En herstelde je vlot van zo’n inspanning? Kreeg je de rekening over vijftien kilometer gepresenteerd, wanneer de eerste beklimming eraan kwam?

Onze Potrel plaatste een snedige demarrage bij zijn achttiende pils, pakte het maximum van de punten bij de tussenspurt, en hield daarna bij manier van spreken weer zijn benen stil. Hij reed virtueel in het groen, daar was het hem voorlopig om te doen.

Dit hele eerste gedeelte kon men gerust als opwarming beschouwen, het betekende niets met wat er in de komende dagen nog op het programma stond, en toch was de stemming al bezopener geworden. Lachbuien volgden elkaar op, de strijd werd zo nu en dan verlicht met het inzetten van een of ander wreed schunnig lied, en steeds minder nam men de moeite om helemaal tot achteraan in de tuin te gaan om te zeiken en haalde men zijn gerief uit de gulp tegen het triplex en de wielen van de caravan. Met uitzondering van Dikke Zulma, die zich voornam vanaf de volgende rit haar pispot mee te brengen.

Een bak bier! Hoeveel mensen kunnen dat zeggen, dat ze een ganse bak bier hebben gedronken tussen twee maaltijden door? Het komt wel eens voor, op een huwelijksfeest of na een echtscheiding. Maar men is er dagenlang niet goed van. Hier hadden ze hun bak bier binnen, en moest de wedstrijd nog openbarsten. Bij het eerste trappistenbier schoot Kurt naar voren, de zoon van de steenbakker, ook een genetisch bepaalde dronkenlap. Heel even is er in het peloton naar elkaar gekeken maar men heeft hem laten rijden. Hij had de dagwinst met twintig minuten voorsprong op zak, alsook een fenomenaal stuk in zijn kloten.

…..


De laatste liefde van mijn moeder

…..
“Restaurant” noemde die Mc Donald’s zichzelf, maar van bediening aan tafel was geen sprake. Nee, je moest lang staan aanschuiven om uiteindelijk een wegens onderbetaling bedroefd gezicht te treffen dat nog nooit van stoofvlees had gehoord. Luikse siroop? Een viandel? Nee, kenden ze ook niet. En vroeg je ketchup, dan waren ze te lui om die erop te spuiten. Die dingen moest je zelf doen. Net zoals afruimen trouwens. Het verbaasde sommige klanten dat je niet ook nog zelf je hamburger moest bakken. Bier hadden ze daar ook niet. Dat hoorde kennelijk niet bij de gewenste uitstraling van het huis. Amerikanen dronken geen bier, ze gingen nooit vreemd, vloekten niet, vertrouwden immer op God. Maar ter compensatie dronken ze uit papieren vuilnisemmers suikerbommen aan frisdrank. En daarin dreven zulkdanige blokken ijs dat een salmonellavergiftiging niet veraf kon zijn…..

…..


De laatkomer

…..
Ik verklaar dan ook de oorlog aan de romantische nozem die heeft beweerd dat schoner nog dan het schone de ruïne van al dat schone is. Want oorlog is wat hij verdient. Oorlog of op zijn minst een betere bril. Want natuurlijk had de uitstraling van dit oude en verslenste wijf geen enkel vergelijk met het tumult dat ze meer dan een halve eeuw geleden stichtte in ieder gezond jongenshart.

…..
Alle bruggen zijn verbrand, mij rest geen weg terug. Eenmaal in het oudpeetjeshuis, altijd in het oudpeetjeshuis. Ik wist waar ik aan begon. Doch dat neemt niet weg dat, van alle aspecten eigen aan het geloofwaardig neerzetten van een compleet seniele senior, de moedwillige terugkeer naar de onzindelijkheid mij het lastigst valt.

……
Ik steek de Styx over en ik neem mee: een tube tandpasta (voor de zottigheid), een verdwaald citaat van Joseph Roth, de wondere herinnering aan een innige kus die ik evenwel nooit heb gekregen, broodkruimels, een schonere troost dan deze die ik kon vinden in een boule de Berlin, de Stanza van Tante Bonanza, het verlangen naar een T-shirt met het opschrift HET LEVEN BEGINT BIJ 74.

…..
Mensen van mijn leeftijd hebben geen Facebook of ander sociaalderigs met een computer vandoen om de eenzaamheid een loer te draaien, neen, wij komen elkaar in real life met gruwelijke regelmaat tegen op begrafenissen en onderhouden, zodoende onze contacten met de uitgedunde buitenwereld best vanzelf.

…..
We luisterden naar de obligate begrafenismuziekjes, die modegevoelig waren en in extremis leken te willen beklemtonen dat de overledene de bezitter was geweest van een hooglijk slechte smaak. En daarna waren alle liedjes uit en verdween het stoffelijk overschot door de grote poort, hopla, het grote donkere gat van het eeuwige vergeten in, amen.

…..
Gelukkig liet ik veel eerder al, buiten het medeweten van Moniek, testamentair vastleggen dat het mij waarlijk worst zal wezen waar mijn stoffelijk overschot belandt. Zolang het maar niet naast mijn vrouw in de grond wordt gestopt. Moniek en ik hebben meer dan nachten genoeg als lijken naast elkaar gelegen, dat we het niet nog eens hoeven te doen in een familiegraf.

…..


Problemski hotel

…..
Het was eruit voor hij het wist: 'Hoe komt dat toch dat negers zo'n lange hebben?'

De neger, die trouwens So heette, want ze hebben ook een moeder die hen af en toe aan tafel moet roepen, leek niet te zijn geschrokken van deze impulsieve reactie en kwansuis bijna liet hij het zich ontvallen dat ook blanke mannen over een lange penis kunnen beschikken.

Een blanke man een grote jan? Hoe dan?

De neger, So dus, legde het recept voor een halve meter mannelijkheid uit en die avond nog bond Lode een baksteen aan zijn fluit. Zeker een kilogram zwaar was dat ding, maar het scheen de wetten van de fysica inderdaad logisch toe dat ieder lichaamsdeel, voortdurend onderhevig aan de trekkracht van een dom gewicht, langer kon worden. Er was trouwens sprake van kinderen met één te lange arm, namelijk die arm aan de hand waarmee ze altijd al hun boekentas hadden gedragen.

De baksteen hing daar als een dobber aan een vislijntje, Lode ging ermee werken, baden en slapen tot de steen het gewenste resultaat had opgeleverd.

Toen So één week later naar de vorderingen in Lodes onderbroek informeerde was het een glimlach waaruit zijn woorden kwamen: 'Hij is nog geen centimeter gegroeid, maar hij ziet wel al zwart.

…..