VANDERSCHAEGHE, Paul



Te bedenken


Te bedenken dat morgen de mispels rijpen,

dat morgen mijn lichaam meukt

en dat terzij de zonbloempitten kiemen

voor de zomer, mijn aanstaande.


Dit zet de harp aan mijn handen;

dit kleedt mij om tot wielewaal,

voorzegger die bedarend spreekt:

keten uw vrees niet in de kooi van hoop.


Misschien zwijg jij de stenen achterna

als in mijn keel de lijster begint.

Je bent teveel van de roos, teveel:

je houdt voorzichtig je hart onder de hand.


Luister. Zet de zin van je voelen,

jouw engelenhaar naar mijn lied.

Als je dan meetrilt in dit beeld

zijn wij gemeenzaam

mijn zang.