GIJSSELS, Willem
Vlaanderen
't Zijn weiden als wiegende zeeën,
Die groenen langs stroom en rivier,
Hier, vredige dorpkens daar steêen,
Die rijzen met torens vol zwier,
't Zijn welige velden en wouden,
Of vlakten der heide vol rust.
O 'k wil in mijn harte behouden
Die schoonheid mijn opperste lust.
Voor Vlaanderen, Vlaanderen,
Trille mijn harte vol geestdrift en vuur.
Mijn land is het land van de stilte,
De vreedzame, brede natuur.
't Zijn beelden en doeken en zangen,
Uit al wat een kunstenaar schiep,
Straalt gij als met tover omhangen,
Zo innig gevoeld en zo diep.
Gij spiegelt de aard uwer kinderen,
Gij vindt in hun werken u weer.
Hoe zou mijne liefde verminderen,
U minnen wil ik meer en meer.
Aan u alleen
Geen avondwind en ruist zo zoet
In ’t stille van de tijd,
Dat mijn gedacht iets anders doet
Dan zoeken waar gij zijt.
Of hij op bloemen zegepraalt,
Mij laat hij koud als steen:
Ik denk aan u, waar gij ook dwaalt,
Aan u, aan u alleen!
Geen starreke verleidt er mij,
Ik zie uw ogenpaar,
Dat in mijn harte blinkt zo blij,
Dan zijt gij weder daar!
Wanneer uw oog in ’t mijne straalt,
Geen afstand is er, neen:
Ik denk aan u, waar gij ook dwaalt,
Aan u, aan u alleen!
Géén klokske klinkt er uit de vert
Zo vredig over ’t land,
Dat het een wijlke uit mijn hert
Uw stille stemme bant.
Wat ook zijn lieve klank verhaalt,
Wij spreken steeds met een:
Ik denk aan u, waar gij ook dwaalt,
Aan u, aan u alleen!