ROELANTS, Maurice



Komen en gaan

…..
’t is geus dat we drinken !” zei Jaak krachtig, trots het eerste lallen van een verlammende lip. Kamiel zabberde kinderlijk aan het overschuimend glas. Zijn maat lei zijn arm in een plas bier, die daardoor over de boord van de herbergtafel openbrak en rap begon te druppelen in de ingevallen stilte. Er werd inderdaad geen woord meer gewisseld, noch tussen de twee sukkels, noch tussen mij en de waard, die op een gelegenheid wachtte om zich in zijn vetlach te verkneukelen. Op het kort gebod van Jaak ‘Hetzelfde’ werden de glazen vier maal opnieuw gevuld in het zwaar hangende zwijgen. Reeds begon mijn moedwillige opwinding te vermilderen tot droefnis en beschamende walg. Ik stond op en was op het punt alles te betalen. “Laat het maar zo” zei ik tot Jaak op een toon, die ik nog vertrouwelijk en vrolijk poogde te houden.

”Ha neen” riep Jaak verontwaardigd.

Hij rees recht, schoof zijn stoel achteruit, zodat deze omver viel, boog zich onzeker naar het oor van Kamiel en halfluide fluisterde hij met flodderlippen iets dat door het knarsen van het zand op de plankenvloer voor mij verloren ging.

…...