Onderweg
Onderweg ben ik zigeuner, onderweg ben ik een kind
Van de rusteloze wegen op vier wielen, welgezind
Op vier wielen wil ik vluchten, weg uit het nauwe vaderland
Naar het bergland en de rotsen, met een bos aan de waterkant
Naar het bergland en de rotsen, met een bos aan de waterkant
Onderweg daar zit je veilig, onder uw blikken autodak
Je mag jodelen en zingen in uw rammelende rammelbak
Onderweg leer je vergeten, gisteren ligt, ver achter U
En voor morgen nog geen zorgen, onderweg is 't altijd nu
Voor morgen nog geen zorgen, onderweg is 't altijd nu
Je passeert langs kathedralen, en je duizelt keer op keer
Van die stoutmoedige dromen, van die bouwers van weleer
En zo leer je blind vertrouwen, vorderen ondanks brute pech
Wuif veel liever dan te vloeken, naar de kinders langs de weg
Wuif veel liever dan te vloeken, naar de kinders langs de weg
En je loopt door de paleizen met uw hoofd vol romantiek
Maar uit krotten en ruïnes, klinkt er klaaglijke muziek
Deelt uw brood met lotgenoten, zoveel zwervers grauw van vel
Langs de gloeiend hete wegen, steden vol kommer en kwel
Langs de gloeiend hete wegen, steden vol kommer en kwel
Onderweg, op markten en pleinen, vind je volk, mild en gastvrij
Dat schenkt U met handen en voeten zoete vruchten, allerlei
En zo vind je ook uw geliefde, met nog jaren voor de boeg
Van uw teder zacht beminde, daarvan krijg je nooit genoeg
Van uw teder zacht beminde, daarvan krijg je nooit genoeg
Onderweg ben je nomade, soepel plooiend, speels van geest
Geeft U over aan de genade, je wordt vrij en onbevreesd
Want je botst met tegenstrevers, elken ding zegt zijne zeg
Leer geduldig incasseren, van tegenliggers onderweg
Geduldig incasseren, van tegenliggers onderweg
Los van vastgeroeste ideeën, onderweg pluk je de dag
Pelgrim ben je heel je leven, vorderen doe je liefst zigzag
Haast u, haast u, uiterst langzaam, want het einddoel is bekend
Daar valt weinig van te zeggen, niet bepaald een happy end
Daar valt weinig van te zeggen, niet bepaald een happy end
Ooit als kind ben ik vertrokken, zonder route, kaart of plan
Onderweg al heel m'n leven, wat is daar de zin toch van
Onderweg stel je geen vragen, voor hoelang nog en waarom
Onderweg ben je zigeuner, je reist voort en je ziet niet om
Onderweg ben je zigeuner, je reist voort en je ziet niet om
En je ziet niet om
…..
Klein Ventje Van Elverdinge
In Elverdinge daar is 't dat ie stond
George, 'n klein ventje sigaar in zijn mond
een zwarte mutse en lappen op zijn knieën
en al die passeerd' heeft hem daar gezien.
Klein ventje,
klein ventje,
de wereld mag vergaan,
blijf gie maar staan
In warme dagen zat ie plat op de grond
tegen de muur waar dat ie anders tegen stond
d’r valt op de straat altijd wel wat te zien
een scheur in mijn vest en een lap op mijn knieën
Klein ventje
…..
En ik heb zo dikwijls gepeinsd in 't passant
nu zet ik mijn auto, heel mijn boel aan de kant
en 'k ga met dat ventje een babbeltje slaan
ja 'k ga met Georges tegen de muur gaan staan
Klein ventje
…..
Allez kom, zij' j' zot, rijd zere maar voort
de mensen gaan wel zeggen zijn verstand is verstoord,
daarbij 'k heb geen tijd 'k ben veel t' overlaân
'k heb een stal vol koeien die te wachten staan
Klein ventje
…..
Mijn huis moet gebouwd en mijn land moet bezaaid
mijn boomgaard geplant en mijn gras moet gemaaid
de stove moet nog branden en de paster bezocht
want 'k wil zere nog trouwen, d'r moeten kinders gekocht.
Klein ventje
…..
en ze moeten dan naar schole, goed gediplomeerd
een villa, een auto, proper geïnstalleerd
d’r moet hard gewrocht om door 't leven te slaan
of je kunt van armoe langs de strate gaan staan
.
Klein ventje
…..
In Elverdinge, daar is 't dat ie stond
Georges, 'n klein ventje, sigaar in zijn mond
een zwarte mutse en lappen op zijn knieën
en al die passeerd' heeft hem daar gezien
Klein ventje
…..
Laat mij maar lopen langs de strate
Moest ‘k heel mijn jong leven studeren,
'k en werd computerspecialist
'k kon het zodanig programmeren,
totda'k van toeten noch blazen niet meer wist.
Bijvoorbeeld hoeveel mocht ik eten,
staat mijn buik nog niet te bol?
Mijn computer kon dat weten,
de stand van mijn cholesterol
Laat mij maar lopen langs de strate,
Ik en mijn lief, da'k zo geren zie,
en dansen doen we tot 's avonds late
en dichte vrijen, ik en zie.
Ik had een huis, 't was een kasteeltje
met vast tapijt en chique behang,
mijn moeder zei: 't Is een juweeltje,
ik peinsde 'k 't is mijn gevang.
Wil je u elektrisch installeren,
zoek je een diepvries of een frigo,
door 't feit da'k ik mij niet moet scheren,
krijg je mijn scheermachien cadeau
Laat mij maar lopen langs de straten
…..
Mijn caravan ga ik verkopen
en mijn velo is hersteld.
Ik leer weer te voet lopen
de Côte d' Azur is afbesteld.
Voor mijn verjaardag, 'k mag niet stoefen,
krijg ik - en 't is heel binnenkort -
‘n schoon paar nieuwe beste kloefen,
'k ga niet meer mee op wintersport.
Laat mij maar lopen langs de straten
…..
Nu kweek ik zwijnen en 'k kweek ‘k schapen
en 'k steek konijnen in ’t hondenkot,
'k zaai mijn pelouse vol met rapen
voor de naaste winter in de hutsepot.
Laat mij maar lopen langs de straten
…..
Onderweg
Onderweg ben ik zigeuner, onderweg ben ik een kind
Van de rusteloze wegen op vier wielen, welgezind
Op vier wielen wil ik vluchten, weg uit het nauwe vaderland
Naar het bergland en de rotsen, met een bos aan de waterkant
Onderweg daar zit je veilig, onder uw blikken autodak
Je mag jodelen en zingen in uw rammelende rammelbak
Onderweg leer je vergeten, gisteren ligt, ver achter U
En voor morgen nog geen zorgen, onderweg is 't altijd nu
Je passeert langs kathedralen, en je duizelt keer op keer
Van die stoutmoedige dromen, van die bouwers van weleer
En zo leer je blind vertrouwen, vorderen ondanks brute pech
Wuif veel liever dan te vloeken, naar de kinders langs de weg
En je loopt door de paleizen met uw hoofd vol romantiek
Maar uit krotten en ruïnes, klinkt er klaaglijke muziek
Deelt uw brood met lotgenoten, zoveel zwervers grauw van vel
Langs de gloeiend hete wegen, steden vol kommer en kwel
Onderweg, op markten en pleinen, vind je volk, mild en gastvrij
Dat schenkt U met handen en voeten zoete vruchten, allerlei
En zo vind je ook uw geliefde, met nog jaren voor de boeg
Van uw teder zacht beminde, daarvan krijg je nooit genoeg
Onderweg ben je nomade, soepel plooiend, speels van geest
Geeft U over aan de genade, je wordt vrij en onbevreesd
Want je botst met tegenstrevers, elken ding zegt zijne zeg
Leer geduldig incasseren, van tegenliggers onderweg
Los van vastgeroeste ideeën, onderweg pluk je de dag
Pelgrim ben je heel je leven, vorderen doe je liefst zigzag
Haast u, haast u, uiterst langzaam, want het einddoel is bekend
Daar valt weinig van te zeggen, niet bepaald een happy end
Ooit als kind ben ik vertrokken, zonder route, kaart of plan
Onderweg al heel m'n leven, wat is daar de zin toch van
Onderweg stel je geen vragen, voor hoelang nog en waarom
Onderweg ben je zigeuner, je reist voort en je ziet niet om
En je ziet niet om
En je ziet niet om
Ziet niet om
…..
Duizend soldaten
als ge van ze leven in de Westhoek passeert
door regen en Noorderwinden
keert omme den tijd als g' alhier passeert
den oorlog ga j' hier were vinden
ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt
en 't graf van duizend soldaten
altijd iemands vader altijd iemands kind
nu doodstille en godverlaten
laat de bomm'n nu maar zwijg'n
en dat 't gras niets vertelt
en de wind moet 't ook maar nie zing'n
dat julder'n dood tot niets hè geteld
dat waren al te schrikk'lijke dingen
zeg 't gaat al goed d’r is welvaart in 't land
en de vrede ligt vast in de wetten
we maken wel wapens maar met veel meer verstand
maar juist om den oorlog te beletten
en grote raketten atoom in den top
we mogen toch experimenteren
we mikken wel ne keer naar mekaar zijne kop
maar juist om ons 't amuseren
als ge van ze leven in de Westhoek passeert
door regen en Noorderwinden
keert omme den tijd als g' alhier passeert
den oorlog ga j' hier were vinden
ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt
en 't graf van duizend soldaten
altijd iemands vader altijd iemands kind
duizend en duizend soldaten
duizend en duizend soldaten
duizend en duizend soldaten
Als ik zing
Als ik zing met 't accent van mijn streke
't Is de zee die zijn zout achterlaat
Als 'k mijn woorden soms kraak en breke
't Is de storm die de dijken slaat
't Is de wind die hier holderdebolder
Ongenadig de dorpen door raast
En 's winters langs duinen en polder
De sneeuw in ons oren blaast
Hoort hem de straten doorjagen
Hoort zijn geklop en gebuis
Wat moe j' gij zo eindloos klagen
Gij wind die zo waait rond mijn huis
Ik herken de vertrouwde gezangen
Van vissers op 't ver Iseland
En 't vloeken en 't zeer en 't verlangen
Naar vrouwe, naar kinders en land
't Was lastig om hier t' overleven
Arm volkske, ruw en ongeschoold
Waar zijn de trimards* nu gebleven
Te voet naar Frankrijk getjoold**
Of voorgoed dan maar afscheid genomen
Dag vader, dag moeder, dag lief
'k Zal ooit nog wel werekomen
Uit Canada als 't God belieft
Ik zing voor u, frontsoldaten,
Uit de oorlog van veertien-achttien
Van land en koning verlaten
Zelfs uw grafsteen werd niet ontzien
Kan een lied ooit naar aarde smaken
Kan een taal wel geuren naar gras
Zit er bloed in de kleur van een sprake
Ons Vlaams, ons vlammend geel vlas
Ook voor u, mijn gestorven nonkels
Arthur en Hector, merci
Twee taaie nooit klagende kompels
In de putten van de Walenpays
Volk van Oranje in 't Noorden
Vrienden, lach niet gelijk zot
Om al onz'antieke woorden
Bespaart ons uw goedkope spot
Als Holland in weelde kon leven
Werd Vlaanderen leeggeroofd
Voor Alva was 't bibberen en beven
En knikken met gebogen hoofd
En zo is 't hier eeuwen gebleven
Onder keizer, prins of prinses
In 't Spaans of in 't Duits, om 't even
De verdrukking was onz' meesteres
Wie stond aan de bakkersoven
In de kelders van Brussels noblesse
Wie diende de heren van boven
Wie was stalknecht en wie de kokkes
Pigeon d'Or, La Couronne, l'Espérance
Was de naam alhier van 't café
Vive le roi et le vin de France
Het klonk schoner in 't Frans, Santé !
De cantates waren lang al vergeten
D'instrumenten niet meer bespeeld
De stem vroegtijdig versleten
En d' handen gekloofd en vereelt
Aan Vlaanderens verstrooide kinderen
Voor de honger die u zwerven deed
Voor het heimwee dat ooit wel zal minderen
Ook aan u is mijn liedje besteed
En voor d'eeuwenlange ellende
Van mijn volk uit 't platte land
Een klaagzang haast zonder ende
Uit dit stuk van 't oud Nederland
Maar w'hernemen nu d' oude gezangen
Dichten en zingen ongeremd
Hoort nu ons eindloos verlangen
D'instrumenten zijn were gestemd.
* trimards = vagebonden
** tjolen = trekken
Voor Marie-Louise
als 't gebeurt da' j' niet kunt slapen
omdat de regen slaat op 't glas
of van de wind die het dak doet kraken
of omdat je stappen hoort in 't gras
kom dan bij mij om je te warmen
'k maak een kamer voor u gereed
'k zal u wiegen in mijn armen
'k zal u duiken in mijn kleed.
d'r komen soms zo'n donkre dagen
dat de lucht niet openklaart
het leven is soms zwaar te dragen
da' j' liever niet geboren waart
kom dan bij mij om je te warmen
'k maak een kamer voor u gereed
'k zal u wiegen in mijn armen
'k zal u duiken in mijn kleed.
zeg toch nooit 'k wil niet meer leven
d'r is met jouw dood niemand gebaat
dank zij jou heb 'k dit geschreven
gij die mijn lied zo wel verstaat
kom dan bij mij om je te warmen
'k maak een kamer voor u gereed
'k zal u wiegen in mijn armen
'k zal u duiken in mijn kleed
als mijn gezang gedaan zal g'raken
en 'k niet meer weet wat nog verteld
als 't gebeurt da'k niet kan slapen
van duizend angsten ben gekweld
kom ik bij jou om me te warmen
maak dan een kamer voor mij gereed
je moet mij dan wiegen in jouw armen
en mij duiken in jouw kleed.
Mijn Vlaanderland
mijn vaderland, mijn Vlaanderland, mijn nondedjuus patattenland
mijn edel dierbaar Belgenland, mijn afgescheurd stuk Nederland,
mijn klei- mijn zand- en waterland, mijn baksteenland, mijn mortelland,
mijn vlammend autostradeland, mijn asfaltland, mijn fileland,
mijn platgewalste duinenland, mijn afgezaagde bomenland
mijn doodgesproeide akkerland, mijn varkenspest- en konijnenland
mijn boter- en mijn vleesbergland, mijn afval- en mijn strontbergland,
mijn stinkend zwart rivierenland, mijn onvervalst hormonenland,
mijn Vlaanderland
mijn Vaderland, mijn Vlaanderland, mijn scrupuleuze kwezelland,
mijn beevaart- en processieland, mijn Lourdes- en Oostakkerland,
mijn pasters- en mijn kostersland, mijn wierook- en wijwaterland
mijn middeleeuws katholiekenland, mijn Koekelbergse koningsland
mijn leeggelopen kloosterland, mijn instortende kerkenland
mijn trouwlustige priesterland, mijn duvel- en mijn trappistenland
mijn heidens land, mijn heilig land, mijn vloekers- en mijn stoefersland,
mijn zeverland, mijn dronkaardsland, mijn kust-ne-keer-mijn-klotenland,
mijn Vlaanderland
mijn vaderland, mijn Vlaanderland, mijn biefstuk- en mijn frietenland,
mijn rijstpapland, mijn pensenland, mijn vetgemeste stierenland
mijn velokoers- en kermisland, mijn kaartersland, mijn toebakland
mijn luizaarsland, mijn luiaardsland, mijn Tijl, mijn Lamme Goedzakland,
mijn waanzinnige oorlogsland, mijn eindloos droevig kerkhofland,
mijn ideaal passageland, mijn doorstroomland, mijn bastaardland
mijn onverteerd repressieland, mijn nog altijd smeulend naziland,
mijn Demer- Dender- en Dijleland, mijn Leieland, mijn Scheldeland,
mijn Vlaanderland
mijn vaderland, mijn Vlaanderland, mijn Maasland en mijn Moerenland,
mijn Ruusbroek- en mijn Rubensland, mijn gezellig Gezelleland,
mijn Mercedes- mijn shoppingland, mijn carpetland, mijn lederland,
mijn dancingland, mijn discoland, mijn hard-rockland, mijn pizzaland,
mijn moederland, mijn kinderland, mijn bekept* en mijn bekakte land,
mijn dwaze land, mijn lepe land, mijn wulpse land, mijn vrome land,
mijn zotte land, mijn zalig land, mijn niet-beter-of-niet-slechter land,
mijn gruwelijk en verrukkelijk land, mijn ondanks alles liefste land,
mijn Vlaanderland
* bekept = verwend
Bange blanke man
‘k Zag Turken aan de Schelde, Marokkanen in de stad van Gent.
En ‘k hoorde op de markt van Brussel Algerijnen met een vreemd accent.
In Keulen zag ik Chinezen, magere mannen uit Pakistan,
In Londen Sikhs uit India met een dikke tulband an.
‘k Zag naakte Amazone Indianen, ‘k zag Crees uit Noord Canada.
En uit Lubumbashi kwam Deda, een prinses uit zwart Afrika.
‘k Zag Bantoes in ons cafeetje, ‘k zag Zoeloes op de tram,
‘k Zag Tutsi’s dansen en springen en roffelen op de tamtam.
‘k Zag Egyptische matrozen in de haven van Rotterdam.
‘k Zag Portugese Joden in de winkels van Amsterdam.
‘k Zag Inca’s in Oostende, Chilenen op het Brugse zand.
Daar speelde ’n zigeunerorkestje van een volk zonder vaderland.
Al de kinders van moeder aarde op charango en met gamelan
Ze roepen en zingen aan onze deuren: doe open bange blanke man
Doe open bange blanke man.
De vluchteling
Als ik ooit mijn dorp moet verlaten
't ware schrikkelijk godgeklaagd
als de storm mijn muren zou kraken
ik van huis en erf werd verjaagd
of gewoon door mensen verdreven
uit de burcht die 'k zelf heb gebouwd
gedoemd om de rest van mijn leven
gelijk een dief te zijn uitgejouwd
Stel dat alles mij hier wordt ontnomen
mijn tafel, mijn stoof, mijn bed
da'k hier nooit niet meer binnen mag komen
en uit al mijn recht werd ontzet
van mijn vrouw en kinders verbannen
al mijn boeken verbrand op de grond
als de duivels hier samen zouden spannen
zelfs beroofd van 't woord uit mijn mond
Wat bleef er dan nog van mij over
van die tjoolder zonder dak
van die schooier schamel en pover
een verzonken en verzopen wrak
wat was ik zonder mijn instrumenten
ik was een vogel zonder lied
zonder al mijn vertellementen
ach ik stierf van verdriet
Als ik ooit mijn dorp moet verlaten
van mijn huis en erf weggejaagd
als een storm mijn muren zou kraken
't ware schrikkelijk godgeklaagd