VERBRUGGEN, Paul
Terugblik
Voor Willy E. Prins
Soms hoor ik meisjes lachen in de buurt.
Er knarsen oude hengsels in de straat,
en even, als een droom, flitst blank ommuurd,
een tuin vol wit en schuimend rood voorbij.
Het was zo zeldzaam in mijn dorp. Haast niets
dan bleke kindren leefden daar en alles scheen
zo ver, zo los, zo gans uiteengerukt
vol kuilen, bulten en gezwel, met midden in
de marteling van dode bomen, krochtjes links
en rechts, en soms wat bloemgeflonker,
dat vol van diepe, schone hartstocht ging.
Maar de rivier hield alles schoon en rein.
Er kwamen 's avonds donkre mannen staan,
begoocheld door wat laat geschemer van geluk.
Ik zelf was jong, ik zelf was toen zeer jong ...
Soms hoor ik meisjes schaatrend lachen in de straat.
Ik heb de hele winter niet geweten
Ik heb de hele winter niet geweten
dat er van U,
diep in dit dode woud,
ergens wat goud
bedolven lag.
Met lege hand en hart
en tot geen offeranden klaar
trad ik in ’t bos en vond
Uw eerste krokus in de zon.
Hij stond zo schitterend
op het donkergroene mos,
o enig licht
tussen het koude naakte hout,
en iets
wat ik de ganse winter was vergeten
ging weer aan ’t smeulen
met een teedre gloed.
Zo stond ik lang
gelukkig en verenigd
met die kleine krokus in de zon,
en wist opeens
hoe diep de kleinste dingen leven
en zei heel simpel: God hoe mooi.
Er is iets om de dingen heen
Er is iets om de dingen heen
dat niet van hen is,
doch dieper dan zij zelve leeft.
Wanneer bij 't scheiden van de dag
de vijver stil wordt en alleen
nog ritslen in de blaren wordt gehoord,
en stiller nog de roeier
zijn riemen optilt uit het water
dan duikt nog steeds de Lorelei op
en legt haar hoofd te dromen tussen 't wier.
Het lijkt of dit bestaan
de schaduw is van wat
daaronder dieper leeft,
en ons volledig boeit.
Het is de blik die gans de mens bepaalt,
het is de steen die met wat zon
aan 't leven gaat.
Het is de gloed
die om juwelen vloeit
en Rembrandt heeft verteerd.
Het is bij 't oopnen van de kamer
na de reis,
de diepe stilte van ’t vertrek
en 't rood van de geranium
op de tafel.
Zoek
Zoek
de zonkant,
kind.
Vul
uw ogen
met het licht
dat klaar en koel
in ’t vroege voorjaar
schuw nog om de parklaan
draalt.
En groei
als uit uw eigen
Zon
Gebed
Dat er nog woestheid is,
en jeugd die wagen wil
dat er nog onbetreden landen zijn
en onbesnoeide lust.
(...)
zo kom ik woest voor U:
o maak mijn dagen helder door Uw licht
en houd mijn hoofd zo zacht omluisterd
vast omkneld,
mijn God, mijn baak en dageraad
…..
Als een goed hovenier
…..
Als een stil hovenier
Die alleen is en bidt,
Heb ik zorgzaam de tuin
Van mijn leven gespit.