ANONIEM


Daar zat een sneeuwwit vogeltje

Daar zat een sneeuwwit vogeltje

Al op een stekendorentje, din don deine

Al op een stekendorentje, din don don.

‘Wilt gij niet mijnen bode zijn?

‘Wilt gij niet mijnen bode zijn?’

‘Ik ben te klein een vogelkijn.’ Din don deine

‘Ik ben te klein een vogelkijn.’ Din don don.

‘Zijt gij maar kleine, gij zijt snel.’

‘Zijt gij maar kleine, gij zijt snel.’

Gij weet de weg? ‘Ik weet hem wel.’ Din don deine

Gij weet de weg? ‘Ik weet hem wel.’ Din don don.

Hij nam de brief in zijnen bek

Hij nam de brief in zijnen bek

En vloog ermee tot over ’t hek, din don deine

En vloog ermee tot over ’t hek, din don don.

Hij vloog tot aan mijn zoet liefs deur

Hij vloog tot aan mijn zoet liefs deur

‘En slaap je, of waak je, of zijt gij dood?’ Din don deine.

‘En slaap je, of waak je, of zijt gij dood?’ Din don don.

‘k En slape noch ‘k en wake niet.’

‘k En slape noch ‘k en wake niet.’

‘Ik ben getrouwd al een half jaar.’ Din don deine

‘Ik ben getrouwd al een half jaar.’ Din don don.

‘Zijt gij getrouwd al een half jaar?’

‘Zijt gij getrouwd al een half jaar?’

‘Het dochte mij wel duizend jaar.’ Din don deine

‘Het dochte mij wel duizend jaar.’ Din don don.