WILMINK, Willem


God woont in de Fokke Simonszstraat


Ik hoorde van een zeereerwaarde

en hoogbejaarde dominee:

de Here wou met onze aarde

niet één dag langer meer in zee.


Al zouden wij Hem overstelpen

met eredienst en dankgebed,

het zou geen ene moer meer helpen:

er werd een punt achter gezet.


Maar zie: daar was diezelfde morgen

zo’n rotjoch in de grote stad

een doodziek duiffie aan ’t verzorgen

dat-ie op straat gevonden had.


‘Kristus, wat mot je dan ? Wat wil je?

Ja, kijk me maar es effe an.

Godsallejeisis, beest, wat tril je,

Leg nou toch effe rustig man.’


Toen heeft de Heer Zijn toorn bedwongen,

want Hij kreeg schik in het geval.

Hij spaarde dus de kleine jongen,

de zieke duif en het heelal.


De meisjes uit vervlogen dagen

de meisjes uit vervlogen dagen
we weten niet meer waar ze wonen
nooit zullen zij zich meer vertonen
waar wij weleer hun lichaam zagen

de buren hun adres te vragen
zal in geen straat de moeite lonen
we weten niet meer waar ze wonen
de meisjes uit vervlogen dagen

de liefdesnacht met zijn sjablonen
wanneer die eindelijk ging vervagen
dan lag het schaamrood op de konen
van meisjes uit vervlogen dagen

soms was de nacht zo wonderschoon
dat hij de ochtend kon verdragen
bij de meisjes uit vervlogen dagen
die wij niet meer weten te wonen

de liefdesnacht met zijn sjablonen
wanneer die eindelijk ging vervagen
dan lag het schaamrood op de konen
van meisjes uit vervlogen dagen

soms was de nacht zo wonderschoon
dat hij de ochtend kon verdragen
bij de meisjes uit vervlogen dagen
die wij niet meer weten te wonen


Hilversum 3


Vroeger werd gezongen en gefloten in de straat
had de slagersjongen nog een opera paraat
de metselaar kon zingend op de steiger staan
de melkboer lengde fluitend zijn melk een beetje aan

Hilversum 3 bestond nog niet
maar ieder had zijn eigen stem
Op elke steiger klonk een lied
van Paljas of Jeruzalem

Alle venters hadden eigen aria's
voor sprot en haring, voor begonia's
Zelfs in fabrieken kwam van overal
toch weer een liedje door de grote hal

Hilversum 3 bestond nog niet …..

Tussen het geratel van machines door
klonk in de confectie een mooi meisjeskoor
dromend van de prins van.. weet ik veel
die ze zou ontvoeren naar zijn luchtkasteel

Hilversum 3 bestond nog niet …..


Op doorreis door Vlaanderen

…..
Weet je soms nog witter bloemen

dan de hagelwitte vlier,

zijn er ergens hogere bomen

dan de Vlaamse populier?

Smalle huizen op de velden:

ieder huis de pionier

van een nooit voltooide hoofdstraat

in een nooit gebouwd kwartier.

Vlaanderen, Vlaanderen door welk noodlot,

door welk wonderlijk bestier

word je steeds voorbij gereden,

worden al je mooie steden,

Brugge, Antwerpen, Gent en Lier,

tot op heden steeds gemeden,

waarom blijft er niemand hier?


Allerzielen

Soms loopt er door een drukke straat

ineens een oude kameraad

of reisgenoot.

Je weet zodra je hem begroet:

het kan niet dat ik hem ontmoet,

want hij is dood.

Eerst ben je nog een tijd verbaasd

omdat die levende toch haast

die dode was.

Heb je de zaak dan afgedaan,

dan komt er weer zo'n dode aan,

met flinke pas.

Thuis van het dodencarnaval

zie je de spiegel in de hal,

je schrik is groot:

die man daar in het spiegelglas,

met die bekende regenjas,

was die niet dood?


Dood zijn duurt zo lang

Het is niet fijn om dood te zijn.
Soms maakt me dat een beetje bang.
Het doet geen pijn om dood te zijn,
maar dood zijn duurt zo lang.

Als je dood bent, droom je dan?
En waar droom je dan wel van?

Droom je dat je in je straat
langzaam op een trommel slaat?
Dat iemand je geroepen heeft?
Droom je dat je leeft?

Maar ach, wat maak ik me toch naar,
het duurt bij mij nog honderd jaar
voor ik een keertje dood zal gaan.
Ik laat vannacht een lampje aan.


Textielstad

Het is het eindpunt van de trein,

bijna geen mens hoeft er te zijn,

bijna geen hond gaat zover mee:

Enschede.

De burchten van de nijverheid

staan er nog her en der verspreid:

spelonken, hol en afgeleefd,

waar nu de wind vrij spel in heeft.

Textielbaronnen van weleer,

hun jachtgebied bestaat niet meer.

Waar zouden ze gebleven zijn,

Van Heek, Ter Kuile, Blijdenstein?

Hebben ze kinderen voortgebracht,

hebben ze hier nog nageslacht,

of koos dat snel een betere stee

dan Enschede?

Krim, Berkenkamp, Sebastopol,

het is voorbij. De maat is vol.

Bijna geen heeft hier nog weet

van uw gelatenheid, uw leed.

Dwars door het uitgeteerde hart

loopt nu de kale boelevart

met postkantoor en V&D.

O, Enschede, Enschede.


Sander

voor een blinde jongen

Een lichaam dat op warmte wacht,

de zuiverheid van wenkbrauwbogen,

de lijnen van een mond, die lacht,

de wimpers boven meisjesogen,

je zult het zien, zo goed als ieder ander,

Sander.

De lieve lijnen van haar keel,

de witte parels van haar tanden,

je zult het zien in het gestreel

van je twee fijnbesnaarde handen,

je zult het zien, zo goed als ieder ander,

Sander.

Je voelt een haarlok, aait een oor,

en je tien vingers wachten even

en lopen dan brutaalweg door

tot de twee borsten die daar leven.

Je zult ze zien, intens als ieder ander,

Sander.

En als je wat verdwaald mocht wezen

en niet meer weet waar je moet gaan,

dan moet je ’t brailleschrift maar lezen

rondom de tepels die daar staan.

Jij kent dat eigenlijk veel beter dan een ander,

Sander.

Met je twee handen en je mond

krijg je een antwoord op je dromen,

tot je die kleine driehoek vond,

die woning waar je thuis kunt komen

en waar je één kunt worden met die ander,

Sander.



Huilen is gezond


Leg nu die krant maar even neer,

echt lezen doe je toch niet meer,

huil nou maar even.

Ja, tegen iemands lichaam aan

zou dat natuurlijk beter gaan,

maar huil nou even.


Dat jij de enige niet bent,

dat is een troost die je al kent,

dus huil maar even.

Een ander troosten voor verdriet

dat kan ook niet, dat kan ook niet,

maar huil toch even.


Altijd maar flink zijn is niet goed:

als je niet weet hoe 't verder moet,

huil dan toch even.

Straks, met nog tranen langs je kin

denk je ineens: ik heb weer zin,

om door te leven.