VAN DE VELDE, Anton



Tijl
…..
Onze Lieve Vrouwke van Vlaanderen, luister: Dees is een avond veel schoner dan de ander, want ik leef in verwachting van groot geluk. Och, mensen zijn mager in hun vertrouwen en dik van begeerte, maar gij alleen, lieve Vrouwke, kunt bidden, als wij 't niet kunnen, met woorden die gloeien gelijk een monstrans vóór de voeten van uw zoon in de hemel... De ballingschap op ons eiland hier is een kluis geweest voor mijn levensplezier. en een pij weegt té zwaar op mijn zotte schouders! Geef, lieve Vrouwke, mijn vreugde weer, en dat ik ze voere gelijk een zon op schild en harnas.,. Noblesse oblige! En laat in m'n hart het rivierke klateren van uw genade want ik heb dorst naar geluk als naar Moeder's kus. Maak dat de reis van mij en Brabo en Lamme een kruisvaart van blijdschap zij! Zend ons de wind als een gunst in de zeilen en wees ons kompas, gij. Ster-van-de-zee! Blijf gij voor ons, als voor alle zoekers, een koesterende benedictie... Moeder van Vlaanderen, bid voor ons!

…..
Tijl, Brabo! 'k Heb ons galjoen gedoopt! Voor aan de boeg sloeg ik, dik-doorspijkerd, stevig 'n plank met de naam Lioen. Klieven zal hij, Lioen! De zee door, en scheren als meeuwen het water over, sterk als 't geloof van m'n enige liefde, taai als de pezen van een Lioen ... Hard zal hij varen en reuzig breken stremmende baren! In wilde ren, driftig en fel moet z'n kiel zich snijden schichtend 'n voor door de oceaan! Vrij zijn, Lioen! En uw vrije vane wapperen laten in zotte wind. En uw roer zal u leiden naar eigen strand waar geen klippen zijn voor uw rilde romp. Hoog hef ik 't zeil! Het bolt als een kaak vol geneugte, en vlamt in de laaiende zon! Brabo! Eén dag nog! De tocht begint! 't Is in m'n hart als een boerenkermis; 't jeukt in m’n vuisten, een wondre kracht... Horens van overvloed worden m'n ogen, dwaas en verdronken in visioenen... Roeland rammeit in m'n oren, Brabo. Brabo, dees uren zijn wispelturig, prikken en priemen m'n huivrende vreugd, jagen m'n bloed als gistende wijn gutsend het vat van m'n hersens in! Morgen, Lioen, zal de zee u kussen, wiegen met u in zonnige roes, en kampen met u in minnenijd, Lioen, die ons voert naar de verte! God, het land van begeerte heeft me gewenkt... Mij barst het verlangen de ziel nu uit en dreunt als 'n Paasklok! Hoor, Lamme, hoor! Sla uw fornuis de muren door! Steek de brand in het molm van dat ouwe dak, hits 'n vreugdevuur tot gekke gloed dat de gensters verzengen, Sint Pieters baard! Hemel en leven en eeuwigheid, alles lokt ons, en zingt als 'n melkwit koor van duzend Sinte Cecilia’s in het land waar de liefde, de liefde, Brabo! de liefde, Lamme! ons laaft met de dauw van blije wondere meisjesogen. Slaat vonk uit uw saamgeperst gehunker-naar-vrijheid! We steken een vuurwerk af: kartetsen die heel het firmament doorschichten als gloeiende schietgebeden voor eindloos goê weer naar de nobele zon! Zon en zee en Lioen en wij en 't geluk in ons weergevonden Vlaanderen!
…..


Tijl II

…..
TIJL:

Boeren! Minderwaardig ras!

Menapiërs! Fataliteit

der lijdelike méérderheid!

Zo ooit 'n lot 'n noodlot was,

is 't u beschoren,

uitverkoren

kudde, die de vette flank

der stiefmoêr likt met lof en dank,

en - onbewust met droppels zoete

zeem gesuikerd ende gekonfijt -

niet voelt hoe zij haar spitse voeten

op de lamme nek u leit!

Lam de nek, en lam het hart u;

lam getard u

wil en wezen,

uitgelezen

dromers en naïevelingen!

Stil! Ik wil 'n lied u zingen!

Zegt gij, boeren, 't refereyn...

…..

Tja! het zal plezierig zijn! Moeder: de zonnevlam ketst in de blommen, de kanarie kwettert als 'n rap-rap-lekkend kraantje vol zilveren bellekens... de kat ronkt... de jongen piepen... En GIJ, moeder, met uw stil werk - en de vele dingen van uw huis - en met uw ogen naar mij, die vóór uw venster de berm opensnij met m'n ploeg, - gij hoort de oude woorden weer, ziet de oude wezens weer, tast met uw arm-verruwde handen naar 't oude boek en schrijft... Zó dat ik eens kenne uw geschiedenis, moeder. - Want vele dingen kunnen niet dan met 'n pen verwoord. - En veel moet er zijn dat achter uw diepe ogen ligt. - Veel pijn ook, - en luttel vreugde. Maar pijn of vreugd, het kàn niet dan heilig zijn, want die ik 't leven dank, en die m'n vader trouw bleef al die voorbije jaren, gij moeder, gij zijt m'n aarde en m'n zon en m'n geluk!

…..

ALLEN:


Trek het touw

taai!

Zwaai

de boeg

der ploeg.

Houw

de hak

strak

en hard de grond in!

Nu 't begin

van 't werk, maat!

Naar de daad!

…..


De zonderlinge gast


…..
Arjaan
Verdomd ! Wat wil die vent ?

Selm
Wie is dat ?

Arjaan
‘n Rabauw met saterstreken ?

Die nachtelijke herrie neemt geen eind,

Een dode, buiten  hier een onbekende

Die pinkoogt in het lamplicht… Zeg eens heerschap,

Wat gaf dit needrig huis de hoge eer

Van uw bezoek?... Was uw koetsier bedronken

Of dacht ge, bij afwezigheid der kat,

Het beste brokje der schapraai te stelen?

…..