KOOLHAAS, Anton
De hond in het lege huis
…..
Hij keek naar het huis met de luiken. Naar het lege huis. Hij was er nu zeker van, dat de hond er niet in zat, zoals hij er zeker van was, dat hij er van nu af aan altijd in zou blijven zitten, jankend en jammerend, zoekend en tegen de deur springend en heel langzaam stervend; telkens als hij er aan zou denken en aan zichzelf, zoals hij nu leven ging.
Hij keek naar het lege huis of dit het antwoord kon brengen, of de hond ooit zou doodgaan en dan niet meer zou jammeren en of dan de rust in het lege huis zou terugkeren en sterven zou worden, zonder woorden en zonder besluiten en zonder ingrepen. Sterven uit die laatste seconde die hem gegeven bleef tussen leven en dood.
’s Nachts, toen hij in het tweepersoons bed op de eigen slaapkamer lag, huilde hij om Jacqueline, die er niet meer was en om zichzelf, die er nog wel was.
De straat was stil – de zee was kalm .
…..