LAMPO, Hugo
De komst van Joachim Stiller
…..
Uit het schemerdonker kwam rustig een slanke, gladgeschoren man in een lichtgrijs tweedpak
tevoorschijn. […] Ik zou gezworen hebben dat hij van joodsen bloede moest zijn, zijn blonde haren ten spijt en hij bewoog zich met een zo rustige en vanzelfsprekende volmaaktheid, dat ik plots aan een engel moest denken. […] Deze man kon geen vijand zijn, alleen een vriend kon hij zijn […]. Ofschoon ik slechts naar de vreemdeling kon staren voelde ik naast mij de haast tastbare aandacht van mijn metgezellen, alsmede hun verbazing, als eens de verbazing van de twee te Emmaüs.
…..
Terwijl hij de straatweg overstak, die ons nog steeds van hem scheidde, had ik het gevoel dat hij, een weergevonden tweelingbroeder, zich van mijn ongeduldige ziel meester maakte. Nog slecht een paar meter was hij van me verwijderd en reeds rustten mijn ogen in zijn grote, onuitsprekelijk zachte ogen. Ik hijgde van ontroering. Hij zei: “Ik ben Joachim Stiller!” en stak de handen naar me uit, nog voor hij de vluchtheuvel betrad. Nooit zou ik zijn handen in de mijne drukken. Ik hoorde Simone hartverscheurend gillen, eer ik duidelijk besefte, wat er gebeurde. Op een haar na ontsnapte ik aan de legervrachtwagen, die met waanzinnige snelheid voorbijschoot en onder zijn wielen de vreemde man verpletterde
…..