DE WAARD, Elly
Je mond vind ik
Je mond vind ik het mooiste deel
Van je fysiek en als je lacht
Blinken je tanden geheimzinnig diep -
Rusteloze aantrekkingskracht!
Ivoren hart in het gewelfde zachte
Van je lippen.
O zeg het, zeg iets liefs, laat er
Een woord, speciaal voor mij bedacht,
Die mond verlaten, dat vergoedt
Het missen van de kus die spreken
Overbodig maakt - waarzonder ik het
Stellen moet.
De wolken
De wolken maken het landschap voller
zij rusten zwaar
Ik hoor het graven van de mollen
fluwelen bies van mos zoomt stenen aan elkaar
Nu kost het mij zo’n moeite mij op te richten
van de grond waarop ik lag
als een schaduw die zich los moet maken
op een bewolkte dag
Misschien hield ik van haar
Misschien hield ik van haar
het meest omdat ik meer
geworden was dan ik
ooit eerder was geweest
meer van mijzelf
kon geven, het meeste
van mijn leven
Ik zag het als mijn opdracht
Ik zag het als mijn opdracht
haar van alle onheil
te ontdoen, van alle
ongemak te zuiveren
haar te verpuren tot
het klare, mijn leed te
logenstraffen, haar in
mijn leven tot die ene
te maken, tot die ware -
ik zag haar als mijn lot.
Zij, wel gemaakt van spier
en bot, leek mij op water
stromend uit een beek of
kraan en haar kwikzilveren
schoonheid werd als alle
water, voor mijn voortbestaan
even ongrijpbaar als
noodzakelijk.
Anadyomene
Zo mooi, zoals haar naakte lichaam door
de branding springt, de borsten hoog,
de armen in het verlengde van haar rug
geheven. Ik zie onder haar huid, als
nooit ontwikkelde vleugels die zich
willen uitslaan haar schouderbladen
zich driftig bewegen. Een onverminkte
Venus is zij, levend uit het gemarmerd
schuim herrezen. Ah, lieflijk zoals haar
zachtheid die gespierde golven weerstaat!
Haar handen houdt ze voor de holten met
het stugge haar. Voor haar knielen de
rotsen, rustend tegen elkaar en bieden
ze de door een meester geslepen vormen
van hun ruggen aan. Voor hun sculptuur
had de polijster van het getij zijn
eeuwen nodig, maar de natuur heeft
haar volmaakt gemaakt in nog geen
eenendertig jaar.
Als Cassandra
Wie is er geen Cassandra in een tijd
waarin je zonder visionair te zijn
kunt zien dat Troje zal gaan branden?
Aan rafelranden van de stad en in
de buitenwijken smeult het al –
Luister, het is de wind niet, blijf niet doof
en blind, het zijn miljoenen naderende
voeten, aanschuifelend tot een storm
die weinig overeind zal laten staan
Berg je nu het nog kan, want wie gesteld
is boven ons is machteloos en arrogant
en zal alleen zichzelf trachten te redden
Het spreken van de halmen
Het spreken van de halmen klinkt als grazen
nu zij alleen gelaten zijn met wind.
Laagste gewas, dat sinds de nacht is ingekeerd
tot aarde van zich horen laat.
De korte rukken die ze stilte doen verbreken
zijn gelijk aan die van lippen die ze scheuren –
zijn dit al hun woorden? Is hun betekenen,
gezond of ziek, in zegevieren en in breken – identiek?
De nacht bezielt de struiken
zij spreiden huiver tot de maan
tussen twee bomen in een bocht
plotseling haar licht werpt als uit luiken.