MINKEMA, Jan-Simon
Vlieland
…..
Ook al ben ik heel gelukkig met m’n eigen stad,
soms is er dat heimwee naar mijn eiland aan ’t wad.
Want met de stad heb ik niet dié band,
die ik nu eenmaal heb met Vlieland.
Ik hou van vader IJsbrand en van moeder Olfertin,
oma Alida zou ik ook graag weer willen zien.
En tante Trijntje die nog bij haar vader woont,
ome Douwe die zich eens per jaar verschoont.
Ach, hoe zou ’t zijn met tante Fokje van de hoek,
van haar werd gefluisterd dat ze fietste zonder broek,
en ze had meestal elke week een andere man …
‘Een slechte vrouw’, zei vader dan,
en hij bromde in z’n krant:
‘Ze hoort niet hier maar op ’t land!’
Ook al woon ik nu zo’n twintig jaar al in de stad,
soms is er dat heimwee naar m’n eiland aan het wad.
Want met de stad heb ik niet dié band,
die ik nu eenmaal heb met Vlieland.
Ik hou van vader IJsbrand en van moeder Olvertin,
oma Alida zou ik ook graag weer willen zien.
En opa Sijmen die gebromd had in de nor,
is die nog elke avond dronken als een tor?
Ach, hoe zou het zijn met juffrouw Janke van de school?
Speelt ze nog steeds kinderliedjes op die rotviool?
Hoe zou het zijn met Harke van de kruidenier?
Wat was die jongen toch een klier,
mijn God wat haatte ik het toen
als ik daar boodschappen moest doen!
Ook al hou ik heel veel van ’t leven in de stad,
nooit zal ik vergeten wat voor ’n jeugd ik heb gehad.
Want met de stad heb ik niet dié band,
die ik nu eenmaal heb met Vlieland.
Lieve vader IJsbrand, lieve moeder Olvertin,
beste neef Sybrandes, ome Haring, tante Dien …
Ik denk nog vaak aan de verjaardagen terug,
in een kring, de stoelen met een rechte rug.
En dan mocht ik ook een heel klein glaasje advocaat …
Ach, hoe komt het toch dat ik steeds over vroeger praat?
Ik heb, denk ik, een beetje last van nostalgie.
Ik laat maar gaan mijn fantasie
en in gedachten leef ik dan
weer in m’n eigen streekroman