DE CORTE, Jules


De Woorden


De woorden in de straat van iedereen

Zijn krachteloos en ziek van ongeloof

Want onze oren zijn verstopt en doof

En onze harten zijn verstard tot steen


Men heeft de taal nooit met het oor geijkt

Maar telkens weer naar de fabriek gestuurd

Waar technici haar hebben gladgeschuurd

Zo glad als men geen overhemden strijkt


En nu ligt er geen letter meer verkeerd

Nu is een stoel een stoel, een kast een kast

Er is geen slot waarop geen sleutel past

En brood is tot gebak gedegradeerd


En vrijheid is niet meer dan een systeem

Van vastgeprikte socialigheid

De massa zwoegend van inhaligheid

Zich kronend met een plastic diadeem


De nieuwe steden die de mensheid bouwt

Zijn monumenten van ik weet het niet

Alsof de mens kon leven zonder lied

Alsof het hart zonder de hoop het houdt


De woorden in de iedereense straat

Zijn stoten uit een klankloze klaroen

Wie zegt de kinderen wat ze moeten doen

Om te voorkomen dat hun hoop vergaat


Als Je Overmorgen Oud Bent


Als je overmorgen oud bent

Wie zal er dan bij je blijven

Om je pijntjes weg te wrijven

En je zorgjes weg te doen

En niet al te erg te kijven

Als je weer praat over toen


Als je overmorgen oud bent

Wie zal je dan moed inspreken

En wie helpt je oversteken

Als het niet alleen meer gaat

En wie zal de stilte breken

Die als ijs rondom je staat


Als je overmorgen oud bent

Wie zal dan je bed opmaken

En wie doet je kleine zaken

En wie zorgt er voor je brood

En wie zal er bij je waken

Op de avond voor je dood


Als je overmorgen oud bent

Zo oud dat je oren tuiten

Wie zal je neus dan snuiten

En wie helpt je op te staan

En wie zal je ogen sluiten

Als ze niet vanzelf dichtgaan



Brussel


In Belgie vind je, als overal elders

Ontzettend veel soorten personen

Profeten en dichters, proleten en schelders

Normalen en buitengewonen

Men leeft er laverend en improviserend

En trekt zich de zorgen niet al te zeer aan

Maar een ding ervaar ik als zeer irriterend:

Dat iedere reis over Brussel moet gaan


In Belgie kun je de filter genieten

En 't bier is een lied zonder woorden

En overal ruikt 't heel duid'lijk naar frieten

Veel meer dan bij ons in 't noorden

Je zou er als Hollander haast kunnen leven

De kerk, de censuur en de koning ten spijt

Maar 't rechttoe-rechtaan wordt er niet overdreven

Want alles wordt steeds over Brussel geleid


In Belgie hoor je vaak grapjes vertellen

Die Nederland danig kleineren

Maar telkens, als iemand mij daar mee komt kwellen

Ga ik in 't Frans converseren

Of ik antwoord met een van die grote successen

Van tante uit Ieper, die dood was gegaan

Die kwam, na oneindig veel vijven en zessen

Doodmoe, over Brussel, bij de hemelpoort aan


In Belgie weet men van nemen en geven

Jazeker, het kan er plezant zijn

Er zijn er misschien wel een paar die zwaar leven

Zoals die er in ieder land zijn

Ik heb over Nederland heel wat te klagen

Om tal van problemen, op ieder gebied

Maar wat wij aan kruisen ook hebben te dragen

Een kruis zoals Brussel, nee, dat Goddank niet



De Enkeling


De enkeling stond op tegen wel honderdduizend dingen

Hij wou niet met de massamensen mee in het gareel

Hij wenste in het slavenkoor een vrije stem te zingen

Maar voordat ie het wist had ie een schorgeschreeuwde keel


Toen hij niet meer kon zingen stond ie op om te gaan spreken

Tot allen die hij altijd als zijn vrienden had beschouwd

Die zeiden: wat ie zegt is nog niet eens zo gek bekeken

Maar toch, voor onze oren wel een tikkeltje te boud


Toen hij niet meer kon spreken stond ie op om te gaan schrijven

Hij kraste het op de muren van ons meerderheidspaleis

Opdat wij ons de slaap uit onze ogen zouden wrijven

Toen sprak er één uit aller naam: veeg uit, dit is te grijs


De enkeling staat op, omdat ie zelf zijn weg wil kiezen

Hij vecht tegen het monster van de middelmatigheid

Hij zal zolang ie leeft bij voorbaat elk gevecht verliezen

En als ie eindelijk opgeeft, zegt men: zo, die zijn we kwijt


Ik zou wel eens willen weten

Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de bergen zo hoog

Misschien om de sneeuw te vergaren

Of het dal voor de kou te bewaren

Of misschien als een veilige stut voor de hemelboog

Daarom zijn de bergen zo hoog

Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de zeeën zo diep

Misschien tot geluk van de vissen

Die het water zo slecht kunnen missen

Of tot meerdere glorie van God die de wereld schiep

Daarom zijn de zeeën zo diep

Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de wolken zo snel

Misschien dat 't een les aan de mens is

Die hem leert hoe fictief een grens is

Of misschien is het ook maar eenvoudig een engelenspel

Daarom zijn de wolken zo snel

Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de mensen zo moe

Misschien door hun jachten en jagen

Of misschien door hun tienduizend vragen

En ze zijn al zo lang onderweg naar de vrede toe
Daarom zijn de mensen zo moe


Het feest dat nooit gevierd werd

Hoewel hij aan de stad het land had
Bewoonde hij een fluttig flatje
In het drukke hart van Hollands Randstad
Ter wille van een vaste baan
Een raam waardoor hij op de kerk keek
Zijn altijd eendere sigaretje
De vijfenveertiguurse werkweek
Gaven hem grond om op te staan

Hij had een vrouw en een tv
Die vielen allebei nog wel eens tegen
Die vielen allebei nog wel eens mee
En ’s zomers was er dan de regen
En met de rest was hij best tevree

Omdat er op zijn balkon geen wild zat
Verschafte hij zichzelf de weelde

Van twee parkietjes en een schildpad
Dat stelde verder niet veel voor
Een tafel en een paar fauteuiltjes
Een orgel waar hij nooit op speelde
’t Was allemaal niet veel beschuitjes
Maar ’t kon er toch nog wel mee door

Geen echt plezier, geen echt chagrijn
Geen echte vrede en geen echte ruzie
En heel het leven aan een vaste lijn
En ’s winters was er de illusie
Van het zal nou wel gauw wat warmer zijn

Een man die nooit iets avontuurde
Die ’s avonds dutte of de krant las
Die elke droom het bos in stuurde
Tot hij geen enkele droom meer had
Passief in elke situatie
Net levend of hij een soort plant was
Zijn dorst en honger naar sensatie
Die stilde hij met het ochtendblad

Hij had een vrouw en een tv
Op tijd te werken en op tijd te eten
Dat viel niet tegen en dat viel niet mee
En toen de maat was volgemeten
Is hij gestorven op de wc


Liedje voor de hopelozen

Ik zing een liedje voor de hopelozen

Die levenslang nog nooit werden verstaan

Misschien omdat zij andere wegen kozen

Die wij met goed fatsoen niet durfden gaan

Wij leven immers langs een vaste baan

Bezaaid met dogma's en met zekerheden

Waarmee we zijn vertrouwd van kinds af aan

Die stammen uit een schoon en ver verleden

Misschien hebben zij vroeger ook gebeden

Misschien met zoveel meer geloof dan zij

Die het alleen op vaste uren deden

als ging het om een alledaags karwei

Zij wilden niet meer verder in de rij

De vromen die hoewel ze goed belijden

Elkaar in zijn naam dagelijks bestrijden

Ten bate van hun kerk of hun partij

Was steeds het koren van het kaf gescheiden

De mens die dorstte naar gerechtigheid

Had niet steeds dieper hoeven af te glijden

Tot in het nihilisme van zijn tijd

Nu is hij al zijn hoop en houvast kwijt

En zoekt vergeeft naar ongeschonden rozen

En strijd vergeefs zijn hopeloze strijd

Ik zing een liedje voor de hopelozen


Het Bruidspaar

Het jonge paar kwam stijfgearmd van het stadhuis
Geëscorteerd door slechts een paar familieleden
Er zou geen bruiloft zijn, omwille van de vrede
Alleen een heel bescheiden schijnreceptie thuis

En in de ouderlijke woning van de bruid
Kreeg iedereen een kopje thee en een gebakje
Er waren vier felicitaties plus een pakje
En na een uur liet men de laatste gasten uit

Toen was het allemaal gelukkig weer gewoon
Ze gingen zwijgend naar hun zolder met zijn beiden
Waar niemand zag hoe hij haar troostte toen ze
Schreide
En vijf maand later werd ze moeder van een zoon

Die kreeg de namen van papa aan vaders kant
Als een gebaar van goede wil aan de familie
Men stuurde kaartjes rond naar ieders domicilie
En plaatste voorts een advertentie in de krant

Welnu, de enige die kwam was Truus van Hoof
En alle anderen lieten taal noch teken merken
Die zaten 's zondags vroom en vredig in hun kerken
Om God te danken voor hun spijkerhard geloof


Kleine Anita

Nu is kleine Anita nooit meer bang

Niet voor de grote honden van oom Jozef

Niet voor de ogen van de vreemde mensen

En ook niet 's nachts, al is het nog zo donker

En als het stormt vindt ze dat echt niet erg

Kleine Anita is ook nooit meer stout

En lastig met het wassen of het eten

Niet huilerig of plagerig of kattig

Broertje mag voortaan best met alles spelen

Ja, als hij wil zelfs met het poppenhuis

Kleine Anita is ook nooit meer moe

En nooit zal zij meer pijn hoeven te lijden

En zeker niet zo erg meer als die middag

Toen ze haar stervend van de straat opraapten

Wat weer eens oponthoud gaf in het verkeer