TER HAAR, Gijs


Zo schept ze stilte


ik mag blijven, zegt ze, hoef niet te gaan

ze kleedt zich aan, schuift een bandje

op de schouder, schikt het haar

ik kan alleen maar kijken


in elk gebaar herschept ze zich

een kosmos die de hare is

de wereld spint zich om haar heen

ik mag in alles delen


terwijl ze potloodlijntjes zet

ik nog net mijn adem vind

vraagt ze of ik koffie wil

en blijf je eten


Le petit mort


We liggen in jouw bed, alweer

is het verlangen sterker dan wij samen.

Het zweet parelt in heet beamen

de natheid naast ons naakt zijn neer.


En weer is elke ruit beslagen,

wentel ik mijzelf in de overdaad

die met jouw lichaam samengaat

in tijdloos wederzijds behagen.


Dan stopt geheel en als bij toverslag

heel de wereld, ook mijn hart,

maar wij gaan sneller dan het geluid.


Wij wisselen onze wezens uit,

en elke vezel in mijn lijf verstart

voordat ik in jou sterven mag.


Binnen blijven


er is het licht op de lamellen

er is een buiten waar een vogel

fluitend van zich weten laat

ik hoor hem niet


dit is de kamer waar het zwijgen

grijnzend voor zich uit te staren staat

hier is een tafel die we deelden

in beelden die ik achterliet


daar ligt de as van ons vergaan

in de kast staan blanco boeken

en dit zijn toch echt mijn handen

van afgedragen vlees


hier staat de stoel waarop ik zit

met rafels aan mijn randen

al wat rest ligt in de hoeken

dit is wat ik vrees


Aanschouw mij hier


bezie en vrees dit buigend beeld

van been en bloed, dit scherend schip

van pezig vlees, hoe goed het oogt

een God gelijk, een Christus

aan een krullend kruis, een huis

van dwang en drift ontdaan


en los van dat


hoe alles valt of vallen zal

tot ruis vergaan, tot zelfs een naam

geheel onuitgesproken blijft

dat niets beklijft, alles rot

opgaat in een zwarter gat


maar bovenal


de huid nooit meer is dan een jas

waarin de last te lezen staat

die liefde heet maar leven laat

en dat niemand aandurft

mij de adem te benemen


Eventuele mijmeringen bij altijd op de loer liggende situaties achter Nederlandse voordeuren


laten we toch vooral binnen blijven

omdat er buiten niets dan stad ligt

steen om staal en dat er bloed vloeit

bij het leven weet ik ook al


dat er schapen zijn en wolven

daar wil je niet verblijven lief

daar dieft zich alles door de dag heen

ademt enkel aarde van een waardeloze weelde


er vallen vogels uit de lucht

een vrouw draagt vrucht van vreemde vaders

en op de akkers van weleer kraakt her en der

het kadaver van een kind waaraan de wind

zich speels vergrijpt


geen grond die hier nog heilig is

geen huid om in te schuilen


ik mis je lief je praat niet meer

je zit daar maar onfris te zijn

de kleine slaapt al weken door

en zelfs dit huis is niets meer

dan een hoofd om in te dwalen


maar morgen halen we het nieuws


Een baken is zij

Zij kan de kralen van dit leven

op een draad van liefde rijgen.

Geen tweede sieraad zo te krijgen

het is wat zij mij heeft gegeven.


Ik leer mijn koers en wend de steven

in een niet meer naar de einder neigen.

Elke storm is te ontstijgen,

tot boven alle lust verheven.


Zo staat haar naam in het woord geschreven

dat ze me meedeelt in het zwijgen

van taal die spreekt met zachte hand.


En leidt me zo naar het vasteland,

dat ze me aanbiedt als mijn eigen,

waar ik dan aanleg om te blijven.



Ontwaken

Als ik naast je wakker word

door zon die zich naar binnen baant.

En ik, mezelf al dood gewaand,

weer levend in jouw armen stort…

Als dan jouw je lijf het mijne raakt,

genot dat zo het geluk gelijkt.

Je lichtelijk langs mijn lendenen strijkt

met al je warm ontladend naakt.


Kan er verder niets bestaan,

niets kan delen in ’t moment,

wij zijn door niets te evenaren.

En alle minnaressen die ooit waren,

alle liefdes die ik heb gekend,

zijn als papier tot stof vergaan.



Dus voor altijd


Als elk schip van last ontdaan.

Dat vuur uit oceanen schiet.

Als elke stem een woord verbiedt.

Dan ga ik, lief, bij jou vandaan.


Als God van zijn pensioen geniet.

De aarde niet meer in haar baan.

Als niets nog nooit meer kan ontstaan.

Dan ga ik weg, maar eerder niet.


Ik kan niet gaan zoals je ziet.

Ik zou mezelf dat deel ontnemen

dat mij volledig laat bestaan


Zolang ik mij in leven waan.

Tot alle tijd dan is verdwenen

die ik met jou verglijden liet.