Daar ga ik ook mee dood.
Het kind van de zonde
Ik ben een lichtzinnig persoontje,
Te jong om verstandig te doen.
Ik lach als een ander zou huilen,
Mijn hele fortuin is een zoen.
Mijn naam kan me niemendal schelen,
Omdat ik niet weet wie ik ben.
Ik kan ‘m niet lezen of schrijven,
Want lachen is al wat ik ken.
Ik ben maar een kind van de zonde,
Ik leef voor de glanzende schijn;
Wanneer er geen zonden bestonden,
Dan zou ik een engeltje zijn.
De juffrouw van de retirade
De mensen denken dat m'n vak toch zo verschrikkelijk vies moet wezen
Maar dat is werkelijk niet waar, ik zit de krant d'r bij te lezen
Ik eet er fijn m'n prakkie op, ik smul d'r van m'n karbonade
Het gaat er net zo gladjes in, al zit ik bij de retirade
Ik heb m'n hele leven lang al menigeen bedrukt zien komen
En daarna opgeruimd zien gaan, en dan de fooitjes aangenomen
Wanneer ik ook 'es schrijven kon, dan kwam 't in de grote bladen
Wat ik van 't mensdom heb gezien als juffrouw van de retirade
Eens was ik ziek van reumatiek, m'n benen konden haast niet lopen
Toch bleef ik vlijtig op m'n post en deed de deuren kreunend open
Tot dokter me verandering van lucht beslist had aangeraden
Toen ging ik da'lijk er op uit, en pachtte 'n andere retirade
Maar als het eenmaal zomer is, dan gaat het prachtig met de zaken
Dan heb ik soms niet eens de tijd, om zelf gebruik d'r van te maken
Dan zegen ik de groenteboer, voor al z'n vruchten en salade
Dan heb je pas plezier d'r van, als juffrouw van de retirade
En als ik eenmaal sterven moet, wat iedereen toch kan gebeuren
Dan hoop ik dat nog menig klant om mijn afwezigheid zal treuren
En als ik in de hemel kom, schenkt Petrus me direct genade
Stelt 'ie me daarboven zeker aan als juffrouw van de retirade
En nu de moraal
Ik schaam me niet dat ik m'n brood verdien met sleutels af te geven
Die anders denkt heeft geen verstand, en snapt geen steek van heel dit leven
Er zijn d'r in de wereld veel die zich in grote weelde baden
Maar die 't verdienden, viezer nog, dan ik 't op de retirade...
Het broekie van Jantje
Er was eens een haveloos ventje
Die vroeg aan zijn moeder een broek
Maar moeder verdiende geen centjes
En vader was wekenlang zoek
Ach, moedertje geef me geen standje
D'r zit in mijn broekie een scheur
De jongens op school roepen: 'Jantje
Jouw billen die zien we d'r deur'
De moeder werd ziek van de zorgen
Lag stil en bedrukt in een hoek
Geen mens die haar centen wou borgen
En Jantje vroeg toch om zijn broek
Toen heeft ze haar rok uitgetrokken
De enigste die ze bezat
En ze maakte van stukken en brokken
Een broek voor haar enigste schat
Nou konden ze Jantje niet plagen
Nou waren zijn billen niet bloot
Maar voor ie zijn broekie kon dragen
Ging moeder van narigheid dood
Ze stierf van het sjouwen en plagen
Vervloekt en verwenst door haar man
Toen Jantje haar mee ging begraven
Toen had ie zijn broekie pas an
|