CATS, Jacob


Het huwelijk ( fragment)

…..
Ik zie beneden mij wat al de wereld doet,

Ik zie hoedat het volk hier in de aarde wroet,

Ik zie de nieuwe Stad en hare poorten blinken,

Ik hoor door de lucht de reine stemmen klinken,

Ik zie een klare beek, een kristallijne stroom,

Ik zie het eeuwig loof, de ware Levenboom,

Ik hoor een grote schaar des Heren’ daden zingen,

Waarhenen mijn vernuft! o wonderzoete dingen!

Ik zie het reine Lam, en zijn Geminde staan,

O mocht ik, lieve God, o mocht ik vorder gaan!

Mijn ziel is Noachs duif, die niet en weet te rusten,

Die nooit en heeft de macht te zetten hare lusten

Totdat ze wederkeert vanwaar ze voortijds kwam,

Vanwaar ze was gereisd en haar beginsel nam.

Van hier dan werelds vreugd, die niet als boze smetten

En brengt omtrent de ziel, die alle vreugd beletten,

Of is er iemand blij en dat in reine tucht,

Nog tijd het los vermaak in haasten op de vlucht:

Wat hoor ik menigmaal de blijde gasten klagen!

Hoe veerdig is de tijd hoe vliegen onze dagen!

Het schijnt dat enig spook ons uit de wereld drijft,

‘Tis al maar waterverf wat niet gedurig blijft.

Schoon iemand met een vriend zijn herte wil vermeiden,

Daar komt in korter stond, daar komt een bitter scheiden,

En hoe men blijder was, en zoeter heeft gemald,

Hoedat het droef vertrek de vrienden zwaarder valt:

Assuerus heeft het volk veel gunste toe gedragen,

Hij gaf een groot feest van honderdtachtig dagen,

Die maaltijd evenwel, die blijdschap is gegaan,

‘Al wat de wereld prijst, en is maar enkel waan:

…..
bewerking: Z. DE MEESTER



Het nieuwe jaar is hier


Het nieuwe jaar is hier; het aardrijk gaat ontsluiten,

De botten puilen uit, de bomen zullen spruiten,

Het kruid en welig gras zal kruipen wijd en breed,

De bloemkens zullen staan elk op zijn best gekleed.

De tijd, de nieuwe tijd zal nieuwe jeugd gaan brengen,

Aan bergen, bos en dal, aan allerhande dingen:

Al wat daar henen lag, begraven in het stof,

Zal steken óp het hoofd, tot siersel van de hof.

De arme mens alleen, met ouderdom bevangen,

En kan het oude vel niet uitdoen, als de slangen...



Geld is een wonder ding

Geld is een wonder ding, daar op eenieder wacht,

Geld heeft aan menig man de adel toegebracht.

Geld maakt de kleine groot, geld geeft geduchte krachten,

Geld maakt de droeven blij, en doet de prinsen achten.

Geld oefent hoog gebied, waaruit dan adel wast,

Geld is aan alle kant een aangename gast.

Geld op een ander tijd doet torens, hoge wallen,

Ja steile rotsen zelfs in haasten nedervallen.

Geld weder, als het wilt, maakt rouwe kamers net,

En lege stallen vol, en schrale keukens vet.

Geld maakt van vierkant rond, geld kan paleizen bouwen,

Geld is in hoge prijs ook bij de schone vrouwen,

Geld schildert, geld blanket, geld maakt van lelijk schoon,

En waarom meer gezeid? Het geld dat spant de kroon.



Gerimpeld vel en vrijt niet wel.

De roos, daar menig dier kwam eertijds om gevlogen,
Staat nu, helaas en treurt, van niemand aangetogen,
Geen witje zit er op, geen bietje zuigt er aan,

En vraag je, waarom dat? haar bloemtje heeft gedaan.

Pleegt liefde, zoete jeugd, en stelt u om te paren,

Dat is het rechte wit van uwe groene jaren;
Mint eer u bloemtje ruift, of naar de aarde duikt;
Uw beste goed verslijt, al wordt het niet gebruikt.


(bewerkt door Z. DE MEESTER )


Morgen-gesangh

Stemme. O nuiet, jalouse nuiet , &c.


De nacht die is voorby, de son begint te rijsen;

Ick sie, hoe dat'et licht een nieuwe werelt baert,

Op, op, mijn logge siel! wilt uwen Schepper prijsen,

Die u op desen nacht en eertijts heeft bewaert.

O Vader van het licht! o Schepper van der sonnen!

U danck ick in den geest, U groet ick met gesangh;

In Uwen soeten naem soo dient den dagh begonnen,

In uwe vrees volherdt ons leven-dagen langh.

Ick heb een ruymen tijt in duysternis geseten,

Verschoven van den dagh en van het ware licht,

Laet ons te deser stont Uw rechte paden weten,

En leyt ons metter hant tot ons bescheyden plicht.

Ghy hebt in ouden tijt een woort alleen gesproken,

Toen nog een dicke nacht op al de werelt lagh,

En stracx soo is het licht met krachten uyt-gebroken,

Soo dat men over al Uw groote daden sagh.

Spreeckt maer een enckel woort, mijn nacht die sal verdwijnen

En ick, een kint des lichts, sal nimmer sijn beschaemt;

Laet Uw genade-son my in het herte schijnen,

En ick sal heden doen gelijck het my betaemt.

Wel op, mijn swaer gemoet, ick voele my verstercken,

Ick voel in mijnen geest een nieuwe sonneschijn:

Al wie in Godes vrees sijn ampt soeckt uyt te wercken,

Daer is geen twijfel aen, God sal hem gunstigh sijn!


Eygen heert is gout weert

Eygen wooningh, eygen dack,

Groot voorwaer is uw gemack :

Eygen keucken, eygen heert,

Groote schatten zijdij weert ;

Want al zijdij niet te groot,

Gy zijt dienstig in den noot,

En al zijt gij slecht en arm,

Noch vind' ick u asschen warm,

Of al zijt gij somtijts kout,

Ick ben op u wonder bout,

En dat even doet my deught,

En verweckt my soete vreught.

Dus zijt gy in mijn gepeys,

Beter als een groot paleys,

Beter (Princen met verlof)

Beter als een Konings hof;

Want dit houd' ick wonder vast,

Groote salen, groote last,

En, gelijck men staegh bevint,

Hooge torens, hooge wint.


Vrouwen-voordicht

toegeygent alle waere Huys-Moeders

Vraegt iemand wat ik voor een vrou

Tot mijn geselschap wensen sou ?

Gesellen, soo hier wenschen gelt,

Ick wens ‘er eene dus gestelt :

Niet al te soet, niet al te suer,

Niet al te sacht, niet al te stuer,

Niet al te schouw, niet al te bout,

Niet al te laf, niet al te sout,

Niet al te wijs, niet al te geck,

Niet al te rijf, niet al te vreck,

Niet al te loen, niet al te gaeu,

Niet al te kloeck, niet al te flaeu,

Niet al te ras, niet al te traegh,

Niet al te preuts, niet al te laegh,

Niet al te scheef, niet al te fraey,

Niet al te mals, niet al te taey,

Niet al te heus, niet al te plomp,

Niet al te teer, niet al te lomp,

Niet al te kort, niet al te lanck,

Niet al te dick, niet al te ranck,

Niet al te vast, niet al te broos,

Niet al te slecht, niet al te loos,

Niet al te kael, niet al te bont,

Niet al te slim, niet al te ront,

Niet al te schaers, niet al te milt,

Niet al te tam, niet al te wilt,

Niet al te schrael, niet al te vet,

Niet al te vuyl, niet al te net,

Niet al te droef, niet al te bly,

Niet al te bloo, niet al te vry,

Niet al te glat, niet al te stram,

Niet al te rap, niet al te tam,

Niet al te loom, niet al te fel,

Niet al te traegh, niet al te snel,

Niet al te mal, niet al te vroet,

Niet al te quaet, niet al te goet,

Niet al te slap, niet al te serp,

Niet al te bot, niet al te scherp

Ik wensch een wijf van middelmaet ...