VAN MESSEL, Saul



peregrinus


een vreemdeling mij in de droom verschenen

die naast mijn kleren ook mijn namen droeg

was even plotseling weer in het niets verdwenen

eer ik om een en ander uitleg vroeg


die kleren waren nog tot daaraantoe

zo’n koude winternacht en dan nog naakt

waartoe mijn namen echter/peinzensmoe

ben ik verfomfaaid uit de slaap ontwaakt


de helft van een geheel dat afgespleten

een droom ervoer die dulle dagen derft

waarin/mijn kleren en mijn namen eens versleten

die vreemdeling per slot mijn leven sterft



au moment


die in mijn kuren bloeit

krater die vuren gloeit


die eruptief verlangt

en straks mijn lava vangt


bloeiende lijfsvulkaan

laat mij nog eenmaal gaan