DORRESTIJN, Hans


Dat jij er niet meer bent


Je hoort zo vaak beweren dat uiteindelijk alles went

Maar hoe moet ik ook wennen aan dat jij er niet meer bent

Al blijf ik steeds proberen het te dragen als een vent

Ik kan er niet aan wennen dat jij er niet meer bent


De tijd heelt alle wonden. Dat is algemeen bekend

Maar ik ben de tijd verloren sinds dat jij er niet meer bent

Je wil me niet meer kennen. ’t Is een gek die dat ontkent

Desondanks zal ik nooit wennen aan dat jij er niet meer bent


Ik blijf me maar beklagen. M’n gebed is zonder end

Omdat ik niet kan verdragen dat jij er niet meer bent

Maar ergens op de wereld, op een ander continent

Fluistert iemand in je oren: “Goddank dat jij er bent”


Toch blijf ik zo naar je verlangen dat ik er moe van ben

En ze mogen me verhangen als ik er ooit aan wen



Poëzie


's Nachts stap ik in de poezenmand

Mijn kat kruipt in het bed

en vraagt vanuit het ledikant:

‘Heb je de wekker wel gezet?

Die tijdketel, die dromenval,

die doezelschrik, ochtendmerrie,

slapersstraf?’


Poes, hou op met poëzie.

Want ik ben bek-af.


Perpetuum mobile

Van al wat lelijk was hield jij

Dus ook van mij dus ook van mij

Jij hield van cyclaam en dahlia

Van geranium begonia

Dichters hoort men de schoonheid bezingen

Maar jij had een glimlach voor lelijke dingen

Van al wat lelijk was hield jij

Dus ook van mij.


Jij gaf melk en liefde

Aan de schuwe zwerfkat

En je aaide de magere hond

Die onder de leden een ziekte had

En kinderen met verwilderd haar

Daar keek jij heel vertederd naar

Aan een man met droeve oogopslag

Gaf jij je gauw gewonnen

Geen man geplaagd door tegenslag

Is vergeefs aan jou begonnen.


Ik was erg verlaten

Dus je schonk me liefde

En je kuste me weer zo gezond

Dat je mij niet meer aantrekkelijk vond

Ik kon het leven net weer aan

Toen ben je ervandoor gegaan

Nu ben ik ziek van eenzaamheid

Weer helemaal de oude

Mager triest melancholiek

Dus je kan weer van me houden.


De vleselijke woning

Als de balken gaan verzakken
Het behang dat bladdert af
Als de deurscharnieren piepen
Zwijgt de huisbaas als het graf
Last van tocht, last van lekkage
In de woning die hij gaf
De huisbaas denkt niet aan herstellen
Ook al peiger je het af

Want een mens woont in zijn lichaam
Maar hij heeft het maar te huur
En de grote stille huisbaas
Blijkt hardvochtig op den duur

Als de beenderen gaan vermolmen
De huid wordt schilferachtig wit
De huisbaas denkt niet aan een verfje
Ook niet als je smeekt en bidt
En al kraken je gewrichten
Zieke darmen, ziek gebit
De huisbaas valt niet te vermurwen
Niet door lekkage, niet door spit

Want een mens woont in zijn lichaam
Maar hij heeft het maar te huur
En de grote stille huisbaas
Blijkt hardvochtig op den duur



Bericht aan mijn doodgravers

Heb geduld, ik kom beslist.

Polijst alvast uw spade

en maak wat gaten in de kist

voor de wormen en de maden.

’t Is deze maand of volgend jaar

zet ook wat luchtverfrissers klaar

voor de verwachte stank.

Bij voorbaat dank!


In hogere sferen

Als ik een vrouw ontmoet met een intelligent gezicht,

een edel gevoelig profiel en beschaafde manieren,

met poëziebundels van Reiner Maria Rilke en Hölderlin

en een altviool onder de arm,

dan denk ik meteen aan neuken.


Nooit nooit nooit neem ik een hond

Nooit nooit nooit neem ik een hond

Nooit nooit nooit neem ik een hond


Ik neem geen Duitse herder

Geen boxer en geen kees

Geen poedel en geen teckel

En ook geen pekinees

Ik vind de meeste diersoorten

Al grof en onbesnaard

Maar van het hele faunarijk

Is de hond het minste waard


Nooit nooit nooit neem ik een hond

Nooit nooit nooit neem ik een hond


Honden zijn zelfzuchtig

Oppervlakkig, dom en laf

Ze verpesten de beschaving

Met hinderlijk geblaf

Een beschaafd mens moet ze haten

Het is schorem tot en met

Om over het tuig maar niet te praten

Dat je honden uit ziet laten


Nooit nooit nooit neem ik een hond

Nooit nooit nooit neem ik een hond


Geen bouvier en geen retriever

Dat maakt toch geen verschil

Ik nam als huisdier liever

Een slang of krokodil

Mocht ik ooit tot rijkdom raken

Dan nog mocht dat gespuis

Mijn villa niet bewaken

Tegen dieven in het huis


Nooit nooit nooit neem ik een hond

Nooit nooit nooit neem ik een hond


Ik heb liever nog syfilis

Een druiper, gonorroe

Aangezien dat netter is

Dan een teefje of een reu

Ik ben liever nog straatarm

Zwakzinnig, ongezond

Dan dat ik de bezitter ben

Van een of andere hond


Nooit nooit nooit neem ik een hond

Nooit nooit nooit neem ik een hond


Ik neem geen Duitse herder

Geen boxer en geen kees

Geen poedel en geen teckel

En ook geen pekinees

Ik vind de meeste diersoorten

Al grof en onbesnaard

Maar van het hele faunarijk

Is de hond het minste waard


Nooit nooit nooit neem ik een hond

Nooit nooit nooit neem ik een hond


Honden zijn zelfzuchtig

Oppervlakkig, dom en laf

Ze verpesten de beschaving

Met hinderlijk geblaf

Een beschaafd mens moet ze haten

Het is schorem tot en met

Om over het tuig maar niet te praten

Dat je honden uit ziet laten


Nooit nooit nooit neem ik een hond

Nooit nooit nooit neem ik een hond


Geen bouvier en geen retriever

Dat maakt toch geen verschil

Ik nam als huisdier liever

Een slang of krokodil

Mocht ik ooit tot rijkdom raken

Dan nog mocht dat gespuis

Mijn villa niet bewaken

Tegen dieven in het huis


Nooit nooit nooit neem ik een hond

Nooit nooit nooit neem ik een hond


Ik heb liever nog syfilis

Een druiper, gonorroe

Aangezien dat netter is

Dan een teefje of een reu

Ik ben liever nog straatarm

Zwakzinnig, ongezond

Dan dat ik de bezitter ben

Van een of andere hond


Nooit nooit nooit neem ik een hond

Nooit nooit nooit neem ik een hond