THEUNYNCK, Peter
Verhuizen
We droegen een deel van je leven naar buiten.
In de laadbak stapelde al wat je onder ons dak
had verzameld zich op. Het lag in touwen, in stapels
geblinddoekt in dozen: er moest zoveel mogelijk samen
verplaatst naar een grotere stad waar jij in kleinere kamers
met vreemdere mensen zou wonen. Niet meer met ons.
Je zei dat je vaak nog zou komen. Ik wist hoe ik jaren
tevoren hetzelfde beloofde onder het sjouwen van dozen,
maar ik zag in je ogen een ander leven flakkeren, in bredere lanen
met hogere huizen, grotere bomen, terrassen in tientallen talen.
De gouden jaren van het veroveren. Wij moesten stilaan
leegmaken, loslaten, wat veel voeten heeft in de aarde.
We moesten maar met minder van jou zien rond te komen.