NOLET DE BRAUWERE VAN STEELANDT, Jan



De tijd


Ik zag het sneeuwgebergte, en op zijn voetstuk groeide

Het trotse cederwoud, dat eeuwenheugend bloeide;

Een windje woei voorbij – ik zag de Liban weer,

En vond zijn naakte kruin, maar zag geen ceders meer.


Ik zag onmeetbre hemelbollen;

‘k Zag werelden door ‘t luchtruim rollen;

‘k Zag rijkdom, grootheid, roem en eer;

Een windje woei voorbij – dit alles was niet meer.


‘k Zag dalen rijzen, bergen dalen;

‘k Zag ‘t hechtst arduin tot stof vermalen;

‘k Zag eindlijk ook de mens; het strekke hem tot leer:

Een windje woei voorbij – en hij ook was niet meer.