DE KOM, Anton
Wij slaven van Suriname
…..
De slavenhandel
Op het eindeloze diepe blauw der oceaan vaart een fregat, heerlijk in de gespannen statie van zijn stengen en stagen, in de welvende blankheid van zijn door de wind gezwollen zeilen. Geen stampende machines jagen het voort, geen zwarte rookwolken besmeuren de blauwe hemelkoepel. Uit het kraaiennest gezien ligt het schip onder ons als een witte vis, het schuim spat op tegen de boegspriet, twee matrozen aan de helmstok zingen een oud, oud zeemansliedje.
Geen schouwspel kan dat van een driemastvolschip onder voltuig evenaren, het is schoner dan Hauser's ‘Laatste Zeilschip’, schoner dan het fregatschip ‘Johanna Maria’, het is de droom van hen, die tussen het geraas der grote stad, tussen schrijf- en rekenmachines dromen over de gouden volheid van vergane tijden.
Wij gunnen u uw verbeeldingsplaats in het kraaiennest van die oude schepen, wij gunnen u de zeewind langs uw haren en onder u het lied der matrozen, die op de balken staande zingend het bramzeil reven.
Maar wij willen u toch waarschuwen. Waag u niet, vanuit uw hoge standplaats, langs het puttingwant, of zo u dat te gevaarlijk voorkomt, door het schuttersgat naar beneden. Zet geen voet op de touwladders die naar de kampagne voeren, hoe blank en schoongeschrobd zij er ook van hierboven uitziet.
Hierboven ruikt gij de prikkelende lucht van teer en de zilte zeewind.
Daarbeneden stinkt het reeds een mijl lijwaarts naar het zweet en de uitwerpselen van duizend in het ruim gepakte slaven.
Hierboven hoort gij de kreet van de albatros, de zingende matrozen en het geruis der golven.
Daaronder hoort gij het gejammer der slaven, de kreten van een vrouw in barensnood en de zweep, die neersuist op de ruggen der zwarten.
Gij zult geen behagen kunnen scheppen in de ruimten onder het verdek, deze smerige broeinesten van vuil en ongedierte, waar de mannen van de vrouwen gescheiden, allen geketend, vervolgens opeengepakt om ruimte te winnen, hun wanhoop uitjammeren. Ook gij moet iets voelen van de wanhoop en het verdriet dier zwarten, weggesleept uit hun woonplaats, ver van hun verwanten, ziek door deining en slechte voeding, vol angst voor hun onbekende bestemming.
En bovendien, het is niet geheel zonder gevaar u naar beneden te begeven. Het gebeurt, dat een slaaf in razernij zijn bewakers aanvalt, in de hoop neergeslagen te worden. Het is zelfs voorgekomen dat de slaven van een geheel schip in opstand kwamen. Wij weten, dat dit gebeurd is, in 1751, op de ‘Middelburgs Welvaren’.
Twee à drie dagen nadat het schip de Afrikaanse kust had verlaten, met bestemming voor Guyana, kwamen de slaven in opstand tegen de beestachtige behandeling door de blanken. Zonder wapens trachtten zij zich te verzetten tegen de zwaar gewapende macht van het scheepsvolk. Wij vernemen, dat er van de tweehonderdzestig slaven slechts dertig in leven zijn gebleven, terwijl van de blanke bemanning ‘bij geluk geen één man is verloren’
…..