HEGENSCHEIDT, Alfred


Starkadd
…..
Er barst uit mijn binnenst een bittere zang,

En vlijmend doorflitst mij een vliegende vlam

Wanneer ik denk aan u, o Froth;

En sidderend zoekt mijn ziel de dag

Als schielijk doorschiet haar in schemerende nacht,

De droom van uw dood, o Froth
…..
Gij roept, o zee,

Mijn bruid, ik kom! O stormig hart der zee,

Uw liefde waait mij schier de adem uit!

Ik kom, ik kom, mijn lief!
…..
Zie, daar, de zee, die ik heb liefgehad:

O toen mijn schip haar krakende doorvloog,

Haar baren hoog en hoger tegenzweepten,

Toen boog ik me over boord, wijd tegen haar,

En breidde tegen haar mijn armen uit;

En dan, o dan ontving ik haar kus

Die zij, in een enkle, wilde baar

In ’t aangezicht me smeet met ’t witte schuim!

En ook die zon die ik heb liefgehad;

Als in mijn vaderland, zij top na top

De bergen met haar schijnen overtrok,

Toen was mijn hart vol grootse vreugde en ik

Vloog op de berg, haar stralen tegemoet;

En als haar eerste straal dan op me viel,

Dan voelde ik hoe een warme kus mijn lippen

En hart doordrong en toen aanbad ik haar.

En als zij ’s middags hoog ten hemel steeg

En zij zelf koningin was van de zee,

Toen lag ik uitgestrekt op ’t dek, en zij

En ik, wij waren slechts een enkle laai.
…..
Starkadd.

Hoe wilder 't raast, hoe beter het me past.

Welk onweer heeft nog macht thans over mij!

(Wolf en de vissers rechts af.)

O lang, zo lang gemist genot in mij,

'k Hoor 't grommen reeds en plettren in mijn boezem,

En 't wilde vlammen van mijn haat doorklieft

Toch niet het overwegen van mijn geest;

Het ogenblik schikt zich naar mijn wil

En effen kan mijn arm nu gaan langs 't zwaard;

Heb dank, o wraak, voor 't geen gij hebt gered!

Nu koning Froth, ben ik tot uw dienst

Gewijd, en eindelijk weer uwer waardig. -

Verliefd was ik, geloof ik, en zwaarmoedig,

Zuchten zelfs kon ik als een vrouwenzanger,

Een zielloos speelgoed van een dolle drift!

Hoe kon ik toch, en hij, die moord, was rond me

En 'k voelde 't niet, verblinde die ik was!

Maar neen, nog kwam het weten niet te laat,

Nu zie 'k hem overal; hij dringt door mij

Als gif waarvan gij sterven zult of ik.
…..