MEIJER, Ischa
Brief aan mijn moeder
…..
Ze staat in de tuin, diep in gedachten verzonken. Dan komt er uit haar mond een kadisj, het joodse gebed voor de overledenen. Ze wiegt heen en weer, prevelt jiddisj en weet dan weer de namen van haar vader en moeder en van voorvaderen. Ik vraag haar hoe ze dat kan, zo precies, zo echt. Ze zegt: “Die dingen liggen ver in je verleden. Daar kun je geen antwoord op geven.
…..
Waarom hebben jullie mij eigenlijk verwekt, midden in de oorlog toen razzia’s en deportaties al aan de orde van de dag waren?
…..
‘Jij bent een miskraam’.
Voor zover er uit dit schrijven een conclusie getrokken moet worden: U heeft mij niet willen hebben.
In dat opzicht waren wij beiden slachtoffers van De Grote Oorlog.
Ik maak U geen enkel verwijt – ook niet uit angst dat U mij weer eens uit zou lachen.
Ik stel alleen vast, dat U de talloze rouwprocessen in Uw leven (te beginnen bij Uw lievelingsbroer, eindigend met oom Arnold) niet heeft kunnen verwerken, er zelfs op het laatst volkomen machteloos tegenover stond. U heeft de doden in uw leven niet in een normaal psychisch proces kunnen afwerken.
Het was allemaal gewoon te veel voor U.
Bij uw broer in Israël vond ik een briefkaart die mijn grootvader, indertijd uit Westerbork gestuurd heeft: ‘vooral voor de kleine is het niet makkelijk,’ schreef hij.
U heeft mij nooit verteld, dat hij met ons opgepakt is, laat staan dat U ooit uiting gegeven hebt aan Uw verdriet, Uw schuldgevoelens, dat de oude man eerder op transport gesteld is dan wij.
En ik, die ook al twee of drie keer dood had moeten zijn – wat moest U met mij aan?
…..
De laatste keer: ik wandel door Amsterdam en plotseling zie ik U bij een tramhalte staan. Ik loop op U toe en wil U een zoen geven. Maar U draait zich van me af. De tram komt eraan en U stapt snel in.
…..