WAERI, Karel
Onze Fabrieksmeisjes
Stem:
Liberalen denkt gij daar wel aan.
Geen droeviger lot dan dit van ’t tenger meisje
Dat ’s morgens vroeg al optrekt naar ’t fabriek,
Om dagelijks ’t hernemen ’t zelfde reisje,
Tot ’s avonds laat, zich zwoegend lam en ziek,
Voor de overlast van vader wat te steunen,
Wordt ’t kind reeds vroeg der school ontrukt,
Men kan zich om haar toekomst niet bekreunen,
En ’t juk aanvaardt het, diep terneer gedrukt.
Naar de galei, genaamd de vlasfabrieken,
Stuurt men het kind van in zijn prilste jeugd;
Dat is de wens der grote politieken,
Wellicht vergeet het zo de weg der deugd.
Zijn rechtsgevoel zal daar toch nooit ontwaken,
Zo denkt mijnheer, en houdt het bij de keel;
Toch valt weldra, men kan er staat op maken,
Ontwikkeling der vrijheid haar ten deel.
In de fabriek waar ’t meisje staat te slaven.
De ganse dag, wordt zij dan nog bespat;
Net als een paard dat door het slijk moet draven,
Met stof en vocht besmeurd en druipend nat,
En na het werk wanner zij tot verzachting
Zich wast en kuist, wijl ’t sluitingsklokje klept,
Kleeft nog aan haar de modder der verachting,
Van hem voor wie zij pracht en rijkdom schept.
De laagste laag moet alle lasten dragen;
Zo in de grond, in zee als op het land;
Een stapel hout bestaande uit vele lagen,
Drukt, door zijn vracht, gans de onderlaag in ’t zand.
Zo durft men ook met ’t zwoegend mensdom hand’len,
Het draagt alleen de zware levenslast,
Terwijl de nietsverrichter gaat uit wand’len
En ’t zweet des volks in geil genot verbrast.