SPILLEMAECKERS, Werner
Het Vijverke te Kasterlee
voor Clara Claus
Max Selen heeft een vijverken van vier
bij vier gegraven, met balken langs de boorden
en afgezoomd met zoden. In zijn spiegel hoog staan
dennenbomen op hun kop en op het water liggen
blote waterlelies nauwelijks te blozen. Uit het kroos
seint koel het schubbenrood van vijverende goudvissen.
Verleden strenge winter is een deksel ijs op
het water neergestreken, de vissen gijzelend
al onder een laag lichte lucht, een dikker
wordende laag ijs en in het lager en steeds lager
en verstikkend water. (Mijn vijver is mijn
vrijheid, hielden vissenstickers staande.)
Tot de vissen schubben, staart en vinnen
schroeiden aan het deksels zakkend ijs. En zij
staarden roerloos rond, alsof het ze niet raakte.
Max was het hart in van de onafwendbaar kille oorlog
in zijn onomkeerbaar vijverken. Toen het ijs ten
slotte smolt, dreven vijverende krengetjes starend
rond in kringetjes, alsof het ze niet raakte.
Max heeft zijn vijverken van vier bij vier gezuiverd en
er nieuwe goudvis op gezet. Zij ogen even rood tussen
hoge dennenbomen op hun kop en onder blote
waterlelies, alsof het ze niet raakte.
Gedenk mij niet
gedenk mij niet
mijn spoor is bijster
mijn vlees wordt reeds verschiet
de dagen die ik droeg
de nachten dat ik schreide
beschrijven nu met spoed
de tegenspoed
bederf ik al gissend
de manke waan geschilderd
op mijn been
mijn oog berust als beige
en entert de frambozen dood
vrienden noch vergeefse vrouwen
trage transen noch flambouwen