DE WINTER, Karel
Pan I
Zeg, Pan, die God en Danser zijt, zeg, slaapt ge nog?
Zeg, Pan, die God en Sater zijt, wat slaapt ge toch!?
Zo diep te slapen, 't is een schande, zeg ik u!
Nog nimmer zag ik voller levensvreugd in al
wat leeft en wriemelt! God! 't Is als één grote lach!
Ik sta in heerlijkheid van zonnelicht, alleen,
maar met een hemel diep in mij van zaligheid!
Er waait me door de ziel een wind van geestdrift! Ei!
Jong-wilde zangen willen juichend naar het licht.
Een lange sid’dring is opeens door mij gegaan:
ik voel me koning van de liefde en van de vreugd.
Word wakker, beste Pan, dat zag ik nooit of nooit !
Een vorstelijk festijn van zomerse losbandigheid,
waaraan mijn blik zich drenkt tot dronken-wordens toe.
Een zee van zon, en goud, en fonklend paarlenspel,
En hier en daar der schaadwen paars-fluwelen dons
met zonnekantwerk, raaflend door het lover.
Ei
Sta op ! en laat ons wentlen in die plas
van kabbelende zon en in die molligheid
van purp’ren dons.
Uw tijd van slapen is voorbij:
nu is de Zon de Boodschap van de Nieuwe Dag,
en jeugd en vreugde hangt te zingen in de lucht.
…..
Pan II
…..
het slaat en kringt en kronkelt door elkaar, en drest
in zotte kleurentintling in de zon uiteen! -
Ik zie een vlucht van lachende gezichten om
mij heen; ze vliegen schettrend langs mijn hoofd voorbij,
met hagelwitte tanden in de rode mond.
Er vaart een zot gekrieuwel over heel mijn lijf,
van donzen vrouwenvingren in wellustig spel.
Ik voel in mij een saterachtig vreugdgevoel,
en heel mijn wezen wordt een grote schaterlach. -
…..
Pan III
Ik zie, ik zie!
U Arabella naakt en lachend voor me staan
met hooggewelfde boezem en hun tepelpaar
die als volrijp, goudomkranste bessen zijn,
die overmoedig rode lippen lokken;
‘k zie de reine galbe van uw schouders, vol en blank,
de deining van uw lenden en de zachte glooi
en lijning naar uw mooi-gevormde dijen uit.
Uw heerlijk lichaam is een nauw-ontloken bloem,
met draperijen van het morgengaas omzwierd,
de dauwedroppels vallen van uw haren langs
uw hals en tussenin uw borsten bigglend neer,
en kijk ! uw navelschrijntje als kleine theeroos bloeit,
met middenin een fijngeslepen diamant. –