NIJHOFF, A.H.
Aan Walcheren (1944)
…..
Waar uw zwarte schuren stonden, ligt het water. Waar de hoefslag van uw sterke paarden de grond deed dreunen, ligt het water.
Waar uw gekleurde hekken arabesken tekenden in het groen, ligt het water.
Waar uw vogels tjirpten en uw paaslelies bloeiden, ligt het water.
Waar uw graan zich op de zeewind wiegde, ligt het water.
Waar de warme adem van uw koeien dampte tussen het glanzend gras, ligt het water.
Waar uw vrouwen, rechtop en zorgeloos, haar sier van goud en kantwerk droegen, ligt het water.
Waar zij uw zonen baarden en uw vaderen begroeven, ligt het water...
Binnengedrongen met andermans wapenen binnen uw dijken, heeft het kolkend en schuimend water zijn ijverzuchtig geweld aan u gepleegd. Het heeft uw huizen losgewoeld, uw bomen ontworteld en tot in de diepste diepten van haar vruchtbare schoot uw aarde dor gemaakt. Met zijn zilte zwaarte heeft het van dier en plant het ademend leven uitgeroeid. Het heeft de tedere welvingen van uw bodem genivelleerd en uw bloeiend lustoord als een dode zeearm toegevoegd aan het gestalteloze water dat rond uw kusten dringt.
…..
Het hart dat u lief heeft, Walcheren, huivert voor de morgen waarin de dagen der beproeving voleindigd zullen zijn en uw open schelp het vijandig water terug zal hevelen in de zee. Want wat thans de koelte is van uw sluimering zal dan uw doodskou zijn.
…..