PEYPERS, Ankie
Dood liedje
Lief maskertje van amandelogen
Lief torsje van albasten borstjes
Straks graaft een metalen schep
een graf in het groene gras
en als men je bloemen brengt
zal je allang met me dansen
over gesluierde heiden
met diepzwart struikgewas
zullen we samen slapen
in een geluidstil moeras
en de vogels van vroeger
die hel en lichtwit zingen
kus ik weg van je mond.
Lief maskertje, lief torsje
ik kom.
Een jonger vrouw
In mij is een jonger vrouw dan ik
met lichter ogen en smaller handen.
Zij staat op kleine gespitste voeten
door mijn ogen naar buiten te zien,
zij kijkt naar de dagen, naar licht en naar kleuren,
ziet alles verwonderd, ziet alles heel schoon.
Beiden verlangen we, dat zij kon spreken,
dat zij kon bewegen en leven en breken
de donkere, die om haar woont.
Getij
Nog ligt de dag open.
Nog gaan wij
naast elkaar
en zeggen namen
als liefkozing en licht.
Zullen wij als rotsen verweren,
als een brekend schip vergaan
of spoelen wij met ons getij
als wrakhout zonder gewicht
als vogels over donker water
voorbij-