SPIERING, Kees



Het klappen van de zeis


Dood: daar schrik je
niet meer van. Opa,
mamma's oma en oom Gijs.
Twee katten, een hond

en alle kippen. Je kent
het klappen van de zeis.

Vanmiddag dus bijna verveeld
gekeken hoe vader haar
het hok uit trok. Ze was
zo stijf als een ding.

Geen traan gelaten
toen hij haar begroef

maar later liep je langs
het hok, begon in neus en keel
toch iets te gloeien, als na
zeven pepermunten tegelijk.

Dat lege hok, zo vol
verleden, vol loodzwaar
wachten op niets.



Thuis


Alsof je een plek bereikt.
Om je heen kijkt en weet
dat je thuis bent.

Een weiland, vergeten
langs duinen en bosrand,
iemand buigt tussen jou
en een feest – op zoek
naar de wijn, een gezicht
wordt zijn eerste woorden,
wat geschreven werd voor jou
door een nooit gevoelde hand.

Alsof je dit al kende
voor je het zag. Er geweest was
voor je er zou komen.

Zo thuis