BABYLON, Frans
Meinacht
je bleek en welig lichaam bloeide binnen
de arabesken van je tederheid
volkomen open in de maanlichtvrede
des Meinachts met de zoetheid van jasmijn
en koelte van beregend gras
je bruine ogen kneedden melancholisch
en moe met toegespitste vingers
het nieuwe beeld van mij dat uit de oerklei
van mijn beminnen autonoom verrees
maar pas door jouw afrondend strelen
tot zijn voltooiing kwam
tot in mijn bloed door ’t overdadig bloeien
van jou in deze lentenacht bedwelmd
verlangde ik naar ’t ingetogen geuren
van de jasmijnen
maanlicht
in ’t aardedonker van je schoot
o lief
Nederland
O landje, waar ‘t krioelt van bureaucraten
en andre knechten van het staatsbestuur
die – slaven van papieren dictatuur –
haast ieder meten met beperkte maten.
De burgers kunnen hier elkaar niet haten,
omdat ze veel te lauw zijn, zonder vuur,
maar maken wel elkaar het leven zuur,
naijverig om aanzien, luxe, baten.
O mierenland, waar allen vlijtig slaven
en zich in vrije tijd correct beschaven,
nu ook de cultuur aan elk wordt opgedist.
Haast elk bezit meer eigendunk dan gaven,
maar allen zijn ze eender, ééns begraven
in grond, steeds nat van regen, nevel, mist.