NIJGH, Lennaert
Tegen beter weten in
Ik was klein en ons tuintje was de wereld
Een zandbak met een schutting eromheen
Wat erachter was dat mocht ik zelf verzinnen
Een grote tuin vol bloemen en een zon die altijd scheen
En dat bleef zo al ontdekte ik ook later
Dat er niets was dan wat onkruid en wat puin
Want de werkelijkheid had immers niets te maken
Met die zelfbedachte echte bloementuin
Van de wereld was die schutting wel 't einde
Van mijn eigen wereld was ie het begin
En daar bleef ik in geloven
Tegen beter weten in
Op 't lyceum zat ik jarenlang gevangen
Als een vreemde vage vogel in de klas
Van elk meisje kreeg ik wilde toekomstdromen
Want na 't eindexamen begon 't leven pas
En al liep ik later eenzaam vele blauwtjes
Ergens op een koude kamer in de stad
Ik wist zeker: morgen zou 't echt beginnen
Het grootse leven dat ik voor me had
Want van vroeger was vandaag altijd 't einde
Van iets beters en iets nieuws steeds 't begin
En daar bleef ik in geloven
Tegen beter weten in
En zo kwam ik steeds aan weer een nieuwe schutting
Met daarachter weer een ander paradijs
En dan bleek dat steeds opnieuw een veld vol distels
En zo werd ik langzaam ouder en heel erg langzaam wijs
Maar al ben ik dan toch wat men noemt volwassen
En schuttingen daar kijk ik overheen
Wanneer ze zeggen eens wordt alles liefde
En eens dan worden alle mensen één
En er is geen einde aan het laatste einde
Er is alleen een eeuwig nieuw begin
Dan zal ik daar onmiddellijk in geloven
Tegen beter weten in
Er is geen einde aan 't laatste einde
Er is alleen een eeuwig nieuw begin
Dan zal ik daar onmiddellijk in geloven
Tegen beter weten in
De engel is gekomen
Het is een vreemde dag
met onbestemde kleuren.
De wind is stil, de wereld wacht
op wat er gaat gebeuren.
Er komt een loper aan
met vleugels aan zijn voeten.
Hij schreeuwt maar is niet te verstaan.
Wat zou hij van ons moeten?
Zeg aan de hele stad
en roep in alle oren:
de doven zullen zien,
de blinden zullen horen.
Zet nu de maskers af,
laat alle tranen stromen.
De regen is voorbijgegaan,
de engel is gekomen.
Het heeft geen zin, mijn liefste,
om je haren los te maken.
Het heeft geen zin om lijf aan lijf
van zinnen los te raken.
Dus sluit je mond weer zacht
en laat de kus niet toe.
Een glimlach zal voldoende zijn,
die worden wij nooit moe.
Sta uit de doden op
al wie zijn naam hoort noemen.
De uitvaart gaat niet door vandaag,
geen toespraken en geen bloemen.
Geloof en hoop en liefde zijn
niet langer verre dromen.
Er breken andere tijden aan,
de engel is gekomen.
Zeg aan de hele stad...
De raven vliegen krassend op
en vluchten in de bomen.
De zon gaat in de hemel op,
nog nooit zo hoog gekomen.
…..
Een Wonderkind Van 50*
Toen ie in de jaren dertig debuteerde
Een bleek titaantje in zo'n veel te wije broek
Wiens tere poëzie de crisistijd trotseerde
Naar hoge idealen en menselijkheid op zoek
Toen werd z'n werk geroemd van alle kanten
Op zo'n talent had men al jarenlang gewacht
Hij zag z'n naam opeens gedrukt in alle kranten
Ze vonden hem nog beter dan dat 'ie zelf ooit had gedacht
De mandarijnen maakten ruzie in hun blaadjes
En iedereen had hem het eerst ontdekt
Hij werd het middelpunt van culturele praatjes
En als was ie pas begonnen, de verwachting was gewekt
Want een wonderkind van twintig
Is altijd een goed begin
Ja die jongen kan wat worden
Ja daar zit nog heel veel in
Maar van de kunst alleen kan niemand leven
Dus het werd een baantje bij een grote krant
En wat ie verder in z'n leven heeft geschreven
Hield met z'n idealen geen verband
Het was de bezetting die het vuur weer dit ontwaken
Hij wou de ondergrondse in als held
Hij zou de vijand wel eens goed weten te raken
Met de bezieling van z'n literair geweld
Het concentratiekamp kwam hij nog net te boven
Maar idealen had ie toen allang niet meer
En alles waar ie ooit in kon geloven
Was verpletterd met de kolf van een geweer
En een wonderkind van veertig
Dat is een naar geval
Die zo veel had kunnen worden
Maar die niks meer worden zal
Ach hij deed nog wel een keertje een vertaling of ziets
Waar geen eer mee te behalen
Maar zijn debuut was niet meer vatbaar voor herhaling
En naar zijn nieuwe werk werd door geen mens getaald
Hij heeft nog jaren eenzaam drinkend zitten wachten in een hoekje
Van de kunstenaarssociëteit
Waar de jongens nauwelijks om z'n grappen lachten
Maar een pilsje of een borrel kon 'ie altijd aan ze kwijt
Ze hebben hem op z'n kamertje gevonden
Met een briefje aan z'n kinderen in z'n hand
En toen pas schreven ze dat ze 'm waarderen konden
En hij kreeg een stukje in Vrij Nederland
Want een wonderkind van vijftig
Voldoet niet aan z'n plicht
Hij had niet ouder mogen worden
Hij heeft de wereld opgelicht
Want een wonderkind van vijftig
Voldoet niet aan z'n plicht
Hij had niet ouder mogen worden
Hij heeft de wereld opgelicht
Ach een wonderkind van vijftig
Dat is immers geen gezicht
Dus om consequent te blijven
Deed ie zelf het boek maar dicht
* Deze tekst gaat over Halbo KOOL -
Een tip van de sluier
Wanneer geef jij je bloot, laat jij jezelf eens zien?
Ben je bang voor anderen of voor jezelf misschien?
Ik probeer je scherp te volgen, toch blijf je vaag voor mij
En voor ieder antwoord dat je geeft komt er weer een raadsel bij
En je blijft jezelf verbergen achter de lach op jouw gezicht
Je blijft jezelf verbergen achter de lach op jouw gezicht
En nooit wordt er meer dan een tip van de sluier opgelicht
Al dring ik bij je aan, zit ik op je huid
Ik kom nooit dichter bij jou zelf, je vlucht steeds voor me uit
Zal ik ooit te weten komen, wat gaat er in je om?
Of wil je een mysterie zijn, waar ik nooit achterom?
En je blijft jezelf verbergen achter de lach op jouw gezicht
Je blijft jezelf verbergen achter de lach op jouw gezicht
En nooit wordt er meer dan een tip van de sluier opgelicht
Achter iedere deur die ik open doe, doe jij een andere deur weer dicht
En zo blijf je verborgen
Nooit wordt er meer dan een tip van de sluier opgelicht
Jan Klaassen De Trompetter
Jan Klaassen was trompetter in het leger van de prins.
Hij marcheerde van Den Helder tot Den Briel.
Hij had geen geld
En hij was geen held
En hij hield niet van het krijgsgeweld
Maar trompetter was hij wel in hart en ziel.
Het leger sloeg z'n tenten op voor Alkmaar in het veld.
En zolang geen vijand zich liet zien was iedereen een held.
De kroeg werd als strategisch punt door het hoofdkwartier bezet.
De officier brulde: Jan god speel op je trompet!
Ze werden wakker in de goot in de morgen eer en koud
Maar Jan Klaassen sliep in de armen van de dochter van de schout.
Jan Klaassen was trompetter in het leger van de prins.
…..
De prins trok op inspectie tot de majoor van de compagnie
Ik zag hier alle stukken wel van mijn artillerie
Ja zelfs dat kleine in uw kraag en dat blonde in uw bed.
Maar waar zit das stuk ongeluk van een Jan met zen trompet?
En niemand die Jan Klaassen zag die bij de stadspoort zat
En honderd liedjes speeldde voor de kind'ren van de stad.
Jan Klaassen was trompetter in het leger van de prins.
…..
Jan Klaassen zei: Vaarwel mijn lief ik zie je volgend jaar.
Wanneer de lente terugkomt zijn wij weer bij elkaar.
De winter ging
De zomer kwam
De oorlog was voorbij.
Maar het leger is nooit teruggekeerd van de Mokerhei.
Geen mens die van Jan Klaassen iets teruggevonden heeft
Maar alle kinderen kennen hem
Hij is niet dood, Hij leeft!
Jan Klaassen was trompetter in het leger van de prins.
…..
Naast jou
Nee, ik heb nog niets begrepen van je woorden
'k Heb m'n moed nog lang niet bij elkaar geraapt
Ik weet zeker nu dat ik jou huilen hoorde
Je ligt naast me en je doet alsof je slaapt
En ik weet dat jij als ik je aan wil raken
Kribbig afweert alsof ik een vreemde ben
Ik ben bang voor jouw gezicht als we ontwaken
Ik ben bang dat ik je dan niet eens meer ken
En ik kan jouw lichaam in het donker naast me
Bijna zien, ik ken er ieder plekje van
Misschien zie ik je nooit meer en het verbaast me
Dat ik nu zo kalm en helder denken kan
Ik herken zelfs jouw manier van ademhalen
In het donker van ons harde smalle bed
En ik voel de warmte van je lichaam stralen
Al heb je mij dan ook in de kou gezet
'k Weet nog goed de eerste nacht dat wij hier waren
Het was winter en je had de trein gemist
In mijn bed lag jij wat voor je uit te staren
Omdat jij er nog niet al te veel van wist
En ik wilde wel heel graag ervaren lijken
Maar ik wist er ook niet veel meer van dan jij
'S Morgens durfden wij elkaar niet aan te kijken
Ik had er spijt van en was toch wel heel erg blij
Het is weer ochtend en de zon is al gaan schijnen
Door mijn wimpers zie ik je in de kamer staan
In het zachte licht dat valt door de gordijnen
En je schaamt je nu voor mij, je kleedt je aan
Ik hoop dat ik nooit zo'n nacht meer zal beleven
En het geeft niet of ik mijn gevoel verdruk
Maar je hebt me bij het afscheid iets gegeven
De herinnering aan liefde en geluk
En ik spring uit bed, ik gooi de ramen open
Mensen zwermen op het plein, de lucht is blauw
Ik wil zonder doel en zonder wegen lopen
En gelukkig zijn, als is het niet met jou
'k Wil naar zee toe om te rijden op de golven
Ik wil vliegen als een vogel in de lucht
In de wolken zijn of onder schuim bedolven
't Is voorbij en ik ben vrij en met een zucht
Met een lach en met een traan ben ik door straten
Van de stad waar het nu lente is, gegaan
En ik heb de winter achter me gelaten
Onze liefde kan niet langer meer bestaan
Maar al ga ik hier vandaan, toch blijf ik zingen
Ik heb altijd nog een lied en m'n gitaar
Ik blijf dromen van precies dezelfde dingen
'k Zal je weer zien en we blijven bij elkaar
De wilde jager
Wanneer in de morgen de zon weer schijnt
En langzaam de nevel van het land verdwijnt,
Als over het water het zonlicht strijkt,
De aarde nog donker bevroren lijkt,
Dan hoor ik nog altijd zacht
Zijn stem in de wind.
Zijn hoefslag ging door de nacht:
De wilde jager.
Als brandend de zon aan de hemel staat
En tegen de duinen de branding slaat,
Als boven de wereld een wolkenvloot
De boeg door onzichtbare golven stoot,
Dan zie ik weer in de lucht
Zijn hamer van vuur
Waarvoor ieder leven vlucht:
De wilde jager.
Als 's avonds de zon alles koper kleurt
En achter de duinen het weiland geurt,
Dan weet ik dat nu heel de wereld wacht,
Hij komt altijd weer, hij komt iedere nacht.
Dan weet ik: eens op een keer
Neemt hij mij mee.
Die hij haalt, keert nimmer weer:
De wilde jager.
Maar 's morgens als toch weer de zon verschijnt
En langzaam de schaduw van de nacht verdwijnt,
Dan weet ik: er komt weer een nieuwe dag,
En vergeet ik de nacht.
Waterdrager
De zee valt, de zee daalt
en brandend rijst de zon omhoog.
De bange waterdrager haalt meer water
want de zee valt droog.
De zee rijst, de zee stijgt
en langzaam daalt de zon omlaag.
De waterdrager zwoegt en hijgt,
misschien dat hij 't redt vandaag.
Want de zee moet gered van de zon.
Want de zee moet gered van de zon.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
De zee kust, de zee blust
en dooft de hete avondzon.
De waterdrager slaapt en rust,
tevreden dat hij het halen kon
en de zee heeft gered van de zon.
En de zee heeft gered van de zon.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
De zee vlamt, de zee brandt,
de waterdrager schroeit zijn rug.
De zon stijgt aan de achterkant,
de waterdrager haast zich terug.
Want de zee moet gered van de zon.
Want de zee moet gered van de zon.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
Draag het water naar de zee.
Draag het water naar de zee.
Verdronken Vlinder
Zo te sterven op het water met je vleugels van papier
Zomaar drijven, na het vliegen in de wolken drijf je hier
Met je kleuren die vervagen
Zonder zoeken zonder vragen
Eindelijk voor altijd rusten
En de bloemen die je kuste
Geuren die je hebt geweten
Alles kan je nu vergeten
Op het water wieg je heen en weer
Zo te sterven op het water met je vleugels van papier
als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht
als een vlinder altijd vrij en voor het leven op de vlucht
wil ik sterven op het water
maar dat is een zorg van later
ik wil nu als vlinder vliegen
op de bloemen, blaren vliegen
maar zo hoog kan ik niet komen
dus ik vlieg maar in mijn dromen
altijd ben ik voor het leven op de vlucht
als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht
Om te leven dacht ik je zou een vlinder moeten zijn
Om te vliegen heel ver weg van alle leven, alle pijn
Maar ik heb niet langer hinder van jaloers zijn op een vlinder
Als zelfs vlinders moeten sterven laat ik niet mijn vreugd bederven
Ik kan zonder vliegen leven
Wat zou ik nog langer geven
Om een vlinder die verdronken is in mei
Om te leven hoef ik echt geen vlinder meer te zijn
Eva (Picknick)
|
Aan Het Einde
Heb je de trek van de spreeuwen gezien
en de vlam van de herfst langs de grachten?
Oktober is koud en nog kouder misschien
is de wind in de eenzame nachten.
Kom terug en wacht niet
want de winter dekt dit land.
Kom terug in mijn huis, in mijn hand.
De stad in de mist is een andere stad
dan die kermis met zonnige straten
waar je toen voor 't eerst het gevoel hebt gehad
dat je niemand meer zou kunnen haten.
Kom terug en wacht niet...
De nacht in de havens is vol van geluid
en de geuren van kruiden en gember.
Een ankerlicht dooft aan de horizon uit
en het water is koud in december.
Kom terug en wacht niet...
Oh de vlakte is grijs en de wereld is oud
en ik vlucht langs het pad naar het zuiden.
Maar te laat want er rijst al een toren van zout
en voor mij gaan de klokken nu luiden.
Avond
Nu hoef je nooit je jas meer aan te trekken
en te hopen dat je licht het doet.
Laat buiten de stormwind nu maar razen in het donker
want binnen is het warm en licht en goed.
Hand in hand naar buiten kijken waar de regen valt.
Ik zie het vuur van hoop en twijfel in je ogen
en ik ken je diepste angst.
Want je kunt niets zeker weten en alles gaat voorbij.
Maar ik geloof, ik geloof, ik geloof,
ik geloof, ik geloof in jou en mij.
En als je 's morgens opstaat ben ik bij je
en misschien heb ik al thee gezet.
En als de zon schijnt buiten gaan we lopen door de duinen
en als het regent gaan we terug in bed.
Uren langzaam wakker worden, zwevend door de tijd,
ik zie het licht door de gordijnen en ik weet:
het verleden geeft geen zekerheid.
Want je kunt niets zeker weten...
Ik doe de lichten uit en de kamer wordt nu donker,
een straatlantaarn buiten geeft wat licht.
En de dingen in de kamer worden vrienden die gaan slapen,
de stoelen staan te wachten op het ontbijt.
En morgen word ik wakker met de geur van brood en honing,
de glans van het gouden zonlicht in jouw haar.
En de dingen in de kamer, ik zeg ze welterusten,
vanavond gaan we slapen en morgen zien we wel.
Maar de dingen in de kamer zouden levenloze dingen zijn zonder jou.
En je kunt niets zeker weten, want alles gaat voorbij.
Maar ik geloof, ik geloof, ik geloof,
ik geloof, ik geloof in jou en mij.
Ik geloof, ik geloof, ik geloof,
ik geloof, ik geloof in jou en mij.
En je kunt niets zeker weten...
Beneden Alle Peil
Jouw armen liefste, zijn niet om te slaan,
je moet je handen niet tot vuisten maken.
Je ogen hoeven niet zo hard te staan,
ontspan die harde lijnen om je kaken.
Je lichaam lief is zacht om aan te raken.
Maar jij denkt enkel aan je eigen heil,
jij denkt alleen maar aan je eigen zaken
en dat is toch beneden alle peil.
Bekijk jezelf en lach, je zachte arm
is voor mijn hoofd gemaakt om op te rusten,
je borst als veilig kussen houdt me warm,
maar warmer zijn je lippen die me kusten.
Zo wekte je een voor een mijn andere lusten.
Maar jij dacht aan een ander onderwijl
waarmee je zonder moeite je geweten suste
en dat is toch beneden alle peil.
Mijn liefde was de inzet voor jouw spel,
door mij liet jij je ijdelheid graag strelen.
Je wilde niet, dan wilde je weer wel.
Ik was verblind, ik liet maar met me spelen.
Je liet je zo maar door een ander stelen
en mijn geluk ging zo maar voor de bijl.
Maar mijn verdriet kon jou niet zoveel schelen
en dat was toch beneden alle peil.
Prinsheerlijk lig je in een anders bed
en maakt hem met je lichaam dwaas en dronken,
wat in geen enkel opzicht jou belet
achter zijn rug om weer naar mij te lonken.
Bedriegen ligt nu eenmaal in jouw stijl,
je hebt je in het geheim aan mij geschonken,
maar het is toch wel beneden alle peil.
Pastorale
|
Liefde Van Later
Als liefde zoveel jaar kan duren,
dan moet 't echt wel liefde zijn.
Ondanks de vele kille uren,
de domme fouten en de pijn.
Heel deze kamer om ons heen,
waar ons bed steeds heeft gestaan,
draagt sporen van een fel verleden,
die wilde hartstocht lijkt nu heen,
die zoete razernij vergaan,
de wapens waar we toen mee streden.
Ik hou van jou,
met heel m'n hart en ziel hou ik van jou,
langs zon en maan
tot aan het ochtendblauw,
ik hou nog steeds van jou.
Jij kent nu al m'n slimme streken,
ik ken allang jouw heksenspel.
Ik hoef niet meer om jou te smeken,
jij kent m'n zwakke plaatsen wel.
Soms liet ik jou te lang alleen,
misschien was wat je deed verkeerd,
maar ik had ook wel eens vriendinnen.
We waren jong en niet van steen,
zo hebben we dan toch geleerd,
je kunt altijd opnieuw beginnen.
Ik hou van jou,
met heel m'n hart en ziel hou ik van jou,
langs zon en maan
tot aan het ochtendblauw,
ik hou nog steeds van jou.
We hebben zoveel jaar gestreden,
tegen elkaar en met elkaar.
Maar rustig leven en tevreden,
is voor de liefde een gevaar.
Jij huilt allang niet meer zo snel,
ik laat me niet zo vlug meer gaan,
we houden onze woorden binnen.
Maar al beheersen we 't spel,
een ding blijft toch altijd bestaan,
de zoete oorlog van 't minnen.
Ik hou van jou,
met heel m'n hart en ziel hou ik van jou,
langs zon en maan
tot aan het ochtendblauw,
ik hou nog steeds van jou.
Voorgoed van jou...
Naar Jacques BREL, Les vieux amants
De Sneeuwkoningin
De wind streelt mijn haren van nevelsatijn,
en stuift langs mijn mantel van sneeuwhermelijn.
En boven alle bergen zal
ik heersen over dwerg en dal,
met adem van sneeuw en met ijzel van eeuwen.
Ben ik de kou
Ben ik het ijs
Ben ik de dood
Ah ik ben de liefde
Ik zwaai met mijn mouwen van weerwolvenbont,
een ijsbloemen sluier daalt neer uit mijn mond.
Het vuur glanst in der dwergen hut,
het dooft als ik de bergen schudt,
in regens verdwenen van ijs, gruis en stenen.
Ben ik de kou
…..
Mijn minnaar, de zon keerde terug van zijn reis,
hij kust met zijn stralen mijn lichaam van ijs.
En 's avonds bloost mijn bergenrood,
mijn tranen zijn der dwergen dood
Hij zal mij verwarmen, ik smelt in zijn armen.
Ben ik de kou
…..
|
Het land van Maas en Waal
Onder de groene hemel, in de blauwe zon
speelt het blikken harmonieorkest
in een grote regenton,
daar trekt over de heuvels
en door het grote bos
de lange stoet de bergen in
van het circus Jeroen Bosch,
we praten en we zingen en we lachen allemaal,
want daar achter de hoge bergen
ligt het land van Maas en Waal.
Ik loop gearmd met een kater voorop,
daarachter twee konijnen met een trechter op hun kop
en dan de grote snoeshaan, die legt een glazen ei,
wanneer je 't schudt dan sneeuwt het
op de Egmondse abdij.
Ik reik een meisje mijn koperen hand,
dan komen er twee Moren met hun slepen in de hand,
dan blaast er de fanfare, ter ere van de schaar,
die trouwt met de vingerhoed,
ze houden van elkaar.
En onder de purperen hemel in de bruine zon
speelt nog steeds het harmonieorkest
in een grote regenton,
daar trekt over de heuvels
en door het grote bos,
de lange stoet de bergen in
van het circus Jeroen Bosch,
en we praten en we zingen en we lachen allemaal,
want daar achter de hoge bergen
ligt het land van Maas en Waal.
We zijn aan de Koning van Spanje ontsnapt,
die had ons in zijn bed en zijn provisiekast betrapt
we staken alle kerken met brandewijn in brand,
't is koudvuur, dus het geeft niet,
het komt niet in de krant.
Het leed is geleden, de horizon schijnt,
wanneer de doden dronken zijn en Pierlala verdwijnt,
dan steken we de loftrompet en ook de dikke draak
en eten 's avonds zandgebak
op 't feestje bij Klaas Vaak.
En onder de zilveren hemel, in de gouden zon
speelt altijd het harmonieorkest
in een grote regenton,
daar trekt over de heuvels
en door het grote bos,
de stoet voorgoed de bergen in
van het circus Jeroen Bosch,
en we praten en we zingen en we lachen allemaal,
want daar achter de hoge bergen
ligt het land van Maas en Waal.
Endymion
Het weiland wacht geurig op 't kleurig gebeuren.
De zon gaat nu onder, mijn hart
telt de slagen van torens van verre.
Ik vraag aan de sterren: bescherm ons geluk deze nacht.
Dit zijn de uren die stilstaan en duren
als jij en ik liggen in sluiers van bloemen.
De nachtwind spint maanlicht
en speelt op de snaren 't onhoorbare lied van 't geluk.
'k Stond vaak aan de voet van jouw toren van sneeuwwit ivoor
en ik riep vaak je naam, maar je kon me niet horen.
En eens op een dag werd mijn hartslag zo helder en luid
en 't geluid deed jou komen op vleugels van dromen vannacht.
Je bent tussen schemer en donker gekomen.
Toen deed je je kleed uit van sterren en maanlicht.
Licht is de avond, geen wind zal ons vinden
hier onder de linde.
Kom hier en blijf bij mij tot de tijd,
tot de dauw ons zal wekken,
de zon ons ontdekken en jij zult vertrekken.
Maar nu komt het stralende maanlicht me halen.
We zwemmen door het licht van kristallen lantaarns.
En alles zal deze nacht schitterend schijnen.
En ik wil vergeten dat jij zult verdwijnen
als boven de bossen de hemel gaat branden van vuur.
Maar nu zal de tuin van de Melkweg gaan bloeien
met waaiers van bloesems en sluiers en zilver.
Jij en ik komen samen en we gaan hand in hand door de nacht
Ik luister naar 't lied van de rollende avond,
een echo weerspiegelt het licht in je ogen.
En we volgen elkaar naar de kusten van morgen
en we weten dat dit is geweest.
Mensen om me heen
Wanneer de zon een cirkel is,
een cirkel in een cirkel is van vuur,
op dat uur
heb ik mensen om me heen.
Nee ik ben niet alleen, nee niet alleen.
Oranje rode vlammen
van de rozen-rozen-rozen.
Oranje boven! Oranje boven!
Vanuit het bos zo groen als mos.
Ik heb mijn vrienden om me heen gekozen.
Om de liefde ahahahah,
kan je geloven in iets anders
dan samen zijn en een te zijn,
alleen zijn met elkaar?
Gezicht in schemerduister.
Mensen om me heen.
Gezang en zacht gefluister.
Mensen om me heen.
Muziek en lege glazen.
Mensen om me heen.
Het dansen van de dwazen.
Mensen om me heen.
En bootje roeien, stoeien
en de boterbloemen bloeien,
een zonnebloem en bereklauw,
de hemel wit grijs helder blauw.
Wanneer er witte sterren zijn,
maan en planeten verre zijn en zacht,
lacht de nacht,
dan heb ik mensen om me heen.
Nee ik ben niet alleen, nee niet alleen.
Oh nachten dat ik jou zocht
in de zomer-zomer-zomer
ver van de vijver in het woud
en overal de warme geur van honing.
In de wind ahahahaha,
kan ik geloven in iets anders
dan altijd zijn en eeuwig zijn,
voorgoed en overal?
Met kinderen en dieren.
Mensen om me heen.
Midzomernachtplezieren.
Mensen om me heen.
En liggen bij het vuur.
Mensen om me heen.
Om vijfentwintig uur.
Mensen om me heen.
De liefde zonder kleren
en steeds iets anders leren.
En dansen met de harteband,
een lied dat niemand anders kent.
Wanneer de ijzelvijzel
de wolkenstamp tot sneeuw verdampt
en engelenhaar,
dan heb ik mensen om me heen.
Nee ik ben niet alleen, nee niet alleen.
Een groep van vrienden
in het bonte ronde-ronde-ronde.
Dat gaat naar Den Bosch toe,
zoete lieve Gerritje.
Kan ik me warmen aan hun vuur,
maar een muur van kristallijnen schubben
zal ons scheiden ahahahaha.
Had ik maar een hamer in de morgen
die breken zou de glazen kou
van stilte om me heen.
Mensen om me heen.
Mensen om me heen.
Nooit alleen, nooit alleen.
Mensen om me heen.
Nooit alleen.
Mensen om me heen.
Nooit alleen.