SOLÀ SÁEZ; Irene



Em mossegues sempre

i soc un os tan sec,

i tinc el crani tan petit

i les vèrtebres tan falcades

a base del que no soc prou

i del que soc massa,

que no tinc ganes de venir al sofà.


Dorms al meu costat com una muntanya

i ni tan sols ronques,

i ni tan sols abraces.

Algunes nits, els records

pugen com rots de pair

i, l'un darrere l'altre,

deixeu de ser homes

per ser literatura.


Dius que t'agrada la meva panxa rodona,

que un dia tindrà nens

no sabem de qui.



Je bijt me altijd

en ik ben zo'n droog bot,

en ik heb zo'n kleine schedel

en mijn wervels zitten zo klem,

door wat ik niet genoeg ben

en wat ik te veel ben,

dat ik geen zin heb om op de sofa te komen.

Je slaapt naast me als een berg

en je snurkt niet eens,

en je knuffelt niet eens.

Sommige nachten stijgen herinneringen op

zoals oprispingen

en, de één na de ander,

houden jullie op mannen te zijn

om literatuur te worden.


Je zegt dat je van mijn ronde buik houdt,

dat ik op een dag kinderen zal hebben

we weten niet van wie