‘t HART, Maarten
Het woeden der gehele wereld
.....
Elke minuut telde, wees heen naar het moment waarop de trein ergens zou aankomen, of ergens vandaan zou vertrekken. Steeds kwam je aan, en vertrok je weer, en dat geschiedde altijd op van te voren bepaalde tijdstippen. Daardoor kon de tijd niet ongemerkt verstrijken (...) Maar al rijdend was het alsof de tijd zelf even ophield te bestaan; die bestond pas weer bij aankomst of vertrek.
.....
Waarom had men ouders? Waarom riepen ze, zoals ze daar voortschuifelden, zulke tegenstrijdige, pijnlijke gevoelens op: deernis en ontzetting, medelijden én afkeer, verknochtheid én wrok?
.....
Wat ik hier an hittepetitjes heb zien lopen is broodmager. Die kunnen allemaal op een drafje door een lampeglas. Neem toch alsjeblieft een lekker stevig frommes, zo een waar je een beetje houvast aan hebt.
.....
Een vlucht regenwulpen
…..
Ik lig in bed en kan niet slapen. De angst is gekomen. Soms is het zo erg dat ik het klappertanden kan horen als een ratelend geluid. Ik transpireer zo hevig dat het lijkt alsof ik heb gezwommen. Telkens val ik opnieuw omlaag uit de schoorsteen, ik zie mijzelf neerstorten, ik ben ook op andere toppen dan de top van de Oberberghorn en val in de onmetelijke ruimte omlaag in de richting van de Brienzersee. Het zijn beklemmende koortsvisioenen die bijna niet van de werkelijkheid te onderscheiden zijn en toch slaap ik niet, toch ben ik helder wakker maar ik onderga die broedende beelden zeer angstig. Ik zie mezelf bloedend liggen op de rotsen, telkens opnieuw in de diepte storten langs groene hellingen in de richting van naaldbomen die mij zullen spietsen of in de richting van scherpe, puntige rotsen waarop ik zal hangen tot ik sterf van honger en dorst. En altijd opnieuw is er dat verschrikkelijke vallen en ik probeer die beelden te verdrijven met andere beelden, rietlanden in zomerzonlicht, een vlucht regenwulpen, baltsende futen en gedurende een ogenblik kan dat opluchting geven maar het volgende moment val ik, val ik onophoudelijk.
Ik voeg heel bewust een fantasie toe aan de beangstigende droombeelden. Ik stel mij voor dat ik vleugels heb als een engel. Een korte tijd kan dat helpen, val ik niet omlaag maar zweef ik omlaag. Maar als ik zo zweef in brandend scherp zonlicht slaap ik in en onmiddellijk begint het echte vallen en ik schrik wakker uit mijn korte slaap, voel mijn bonzende hoofd waar zich achter het gedeelte boven mijn ogen een helse pijn ophoudt en ik probeer die beelden van het vallen te ontkrachten door mijn ogen wijd open te sperren in de zwarte duisternis maar zodra ik ze sluit begint het neerstorten weer. Ik kan geen adem halen omdat de lucht zo snel langs me schiet, ik hijg in het warme bed, de lakens zijn doornat van zweet en plakken aan mijn lichaam. Ik probeer mij voor te stellen dat ik aan een parachute hang als ik val en dat lukt maar zorgt ook dadelijk voor een dommel met een droom van een pijlsnel naderbij komende Brienzersee.
.....
Aan het eind van de middag richt ze plotseling haar hoofd even op en twee korte zuchten ontsnappen haar en haar hoofd glijdt opzij en op hetzelfde moment zie ik een vlucht regenwulpen voorbij gaan boven het donkere riet. Regenwulpen zijn zo zeldzaam, zo bijzonder, dat ik naar het raam toe wil rennen om ze beter te kunnen zien maar ik doe het niet, ik denk alleen maar: ze is gestorven op het moment dat de regenwulpen overkwamen en die gedachte troost me, vreemd genoeg.
.....
De aansprekers
.....
De paden waren sinds zondag weinig belopen want her en der zag ik nog de strepen die mijn vader altijd op zaterdagmorgen aanbracht. Hij liep dan met een eg achter zich over de paden en stelde er een eer in die eg zo voort te trekken dat er kaarsrechte strepen ontstonden tussen de kiezelsteentjes die de paden bedekten. Deed hij dat omdat hij dan het gevoel had weer te ploegen? Waarom anders elke week een tamelijk overbodige en niet eens zo heel fraaie versiering aangebracht op de looppaden?
Ik keek naar de oude, protserige grafmonumenten op de graven van eerste klas. Overal glansden de al zo vaak door mijn vader zilver geverfde kettingen die paaltjes voor staande en op liggende zerken met elkaar verbonden. In de winter gebruikte hij de verf om takken met elzenproppen te verzilveren. Daarna deelde hij die als kerstversiering uit aan goede vrienden.
…..
De kroongetuige
…..
Door het gebobbelde bovenraam van de kamer staarde ik naar de hemel en zag de witte wolken die rustig langs de hemel dreven. Stuk voor stuk verschenen ze binnen de omlijsting van het raam, paradeerden dan voor mij langs en namen aan de andere zijde voor altijd afscheid. Want geen enkele wolk komt ooit meer terug, geen enkele wolk drijft tweemaal in je leven langs de hemel, en ik dacht eraan dat ik als kind stuk voor stuk had willen tekenen om ze voor altijd vast te houden.
…..
Veranderen zou er verder niets; over een paar dagen zou het Kerstmis zijn en dan zou de jaarwisseling volgen en die onafwendbare, strakke opeenvolging van dagen en nachten zou doorgaan tot mijn dood, en ik zou ’s morgens opstaan, en driemaal per dag eten, en ’s avonds naar bed gaan, en niets wezenlijks zou er veranderen, wás er veranderd, ondanks alles wat ik had doorgemaakt.
…..
De vlieger
…..
….. verklaren voor u allen, dat Gilkinus van Diepenburgh, om de voorzeide oorzaken, uitgesloten is, en wordt uitgesloten, mits dezen, buiten de gemeente des Heren, en vreemd is aan de gemeenschap van Christus, van de Heilige Sacramenten, en van alle geestelijke zegeningen en weldaden gods, die hij aan zijn gemeente belooft en bewijst, zolang hij hardnekkig en onboetvaardig blijft in zijn zonden, en is daarom door ulieden te houden als heiden en tollenaar, naar het bevel van Christus, die zegt, in de hemel gebonden te zijn, al wat zijn dienaars binden op aarde.
…..
Er volgden gesmoorde kreten, en ik stond daar en ik luisterde, hoorde het gelispel van de rondwervelende slingers, maar hoorde ook hoe daarbinnen blijkbaar iemand werd geslagen. Degene die de rake klappen ontving, liet zich niet willoos aftuigen. De kreten van pijn waren duidelijk van twee mensen afkomstig. Ze werden afgewisseld met goed hoorbare scheldwoorden: vuile teringlijer, vieze, gore klootzak, etterlul, en met een opsomming van vreselijke ziektes. ‘Krijg de kanker, krijg de vliegende tering,’ riep een lage, zware altstem.
…..
Waarom is het een van de grootste genoegens van het bestaan om moederziel alleen tussen honderden pratende, lachende mensen doelloos rond te zwerven over straten, kades en pleinen? Al doe ik dat het liefst in een stad waar niemand mij kent.
…..
De ortolaan
…..
Er was een kerkje, en daaromheen een kerkhof waarop duizenden krekels zongen, en een vijver met slapende waterlelies en daarin loom kwakende kikvorsen, en een muurtje waarop een poes dommelde, en een landhuis met een grote tuin eromheen waarin men blijkbaar uitsluitend witte rozen kweekte.
…..
Boven mijn hoofd hoorde ik gakkende ganzen. Ik keek op, zag ze naar het noorden vliegen, en weer leek alles om mij heen zich van mij te verwijderen, leek ik te fietsen in een snel groter wordende ruimte waarin alles op zijn plaats stond, zijn bestemming had, en van ver hoorde ik Alma zeggen: ‘Ze had een mooi kleedje aan, vandaag,’ en ik hoorde mijzelf vragen: ‘Wie?’ terwijl ik mij ergerde aan het woord ‘kleedje’ en ze zei: ‘Karin natuurlijk, daar had je het toch over?’
…..
De Jacobsladder
…..
Het was net of ik daar nu altijd, achter het paneel van die deur, moest blijven staan. Het leek of ik van glas was, en alles kon horen zonder zelf gezien te worden. Het was een machtig, overweldigend gevoel, het maakte me groter, het hief me op, het was een overrompelende vreugde – iets om nooit meer op te geven, nooit meer prijs te geven, maar mijn moeder snikte weer zo hartverscheurend dat ik mij vermande. Ik stapte uit de schaduw van de deur, stapte in het licht van de deuropening en zei rustig: ‘Ik ben helemaal niet dood.’
…..
'Zestien,' (Kerkgenootschappen) zei mijn grootvader, vergenoegd aan zijn sigaar trekkend, 'zestien? Welnee er zijn er momenteel zeker twintig, je vergeet dat de Vrijgemaakten alweer gesplitst zijn en dan heb je ook nog de Dortsche Gereformeerde Gemeente en de Hersteld Evangelisch Luthersen, nee ik kom zeker aan twintig, want je hebt ook zo'n klein clubje Apostolischen en zo'n hooizoldergroepje rond die zwarte voorganger die dat mokkel van Bravenboer altijd op zaterdagavond van de trein haalt.'
…..
‘Ik hou niet van mensen, van groepen,’ zei ik, ‘voor je het weet zit je samen aan een lange tafel en wordt er gelachen en gepraat, o, dat vind ik zo vreselijk, ik begrijp niet waarom menen daar zo van houden, waarom ze altijd maar bij elkaar kruipen, bij elkaar op visite gaan, altijd maar met elkaar willen praten.
…..