DE BRUYN, Patrick
Slaapwel
…..
Mijnheer Adam had het nog altijd koud toen hij in de hal zijn schoenen aantrok. Hij zou de verwarming in de auto wel hoger zetten, maar trok toch zijn warme overjas aan, ook al was het daar de tijd van het jaar niet voor.
Ach, dacht hij met een glimlach, ik ben zonder meer iemand die in het Zuiden moet wonen, toch.
Daarbij glimlachte hij onbewust tegen zijn spiegelbeeld. Het was een gewoonte om altijd even in de spiegel te kijken. Maar dat had hij beter niet kunnen doen, want het herinnerde hem aan de val die hij twee weken geleden ’s nachts had gemaakt.
Hij was opgestaan, had geen licht gemaakt, en was gestruikeld. Hoe? Wat? Wanneer? Wist hij niet meer. Alleen dat hij van de kou wakker was geworden en op de vloer lag, en dat hij niet meer overeind kon. Alle kracht leek uit zijn lichaam te zijn weggevloeid. Met zijn monitorsysteem had hij een ziekenwagen kunnen oproepen, maar hij kon niet tot aan zijn gepantserde voordeur komen om die mannen binnen te laten. De politie en de brandweer waren gekomen en met hun ladder waren ze via het terras en een raam dat op kantelstand stond, binnengeraakt. Met de ziekenwagen hadden ze hem naar de spoedafdeling vervoerd.
Hij moest met zijn hoofd ergens tegenaan gevallen zijn, niets ernstigs, maar de linkerhelft van zijn gezicht kleurde nog altijd in alle schakeringen van donkerblauw naar geel.
…..