WATERDRINKER, Pieter



Tsjaikovskistraat 40

…..
‘De kerkenraad ziet de huidige situatie als oorlog: het is nu of nooit. De strijd, de ammunitie aan het front moet worden opgevoerd. De aantallen bijbels in personenbusjes schieten niet snel genoeg op. We moeten onze door Marx geknechte broeders en zusters massaal voorzien van geestelijk voedsel, van hoop, van licht. Wat u zo direct gaat zien is een proefzending: zevenduizend Russische bijbels, keurig verstopt tussen een paar ton Zeeuwse piepers. Als deze missie slaagt, liggen er nog tachtigduizend andere op ons te wachten in een pakhuis in Gouda. Om via Leningrad hun weg te vinden naar Moskou, naar de Oeral, naar dorpen diep in Siberië. De gereformeerden zijn eveneens iets met een schip van plan, maar ze zwijgen als het graf, eeuwig achterbaks!’

In een loods waar aardappelen als bergen steenkool opgeslagen lagen, werd ik voorgesteld aan drie mannen van middelbare leeftijd in lange herenjassen. Zwijgend hadden ze me de hand gedrukt, met wantrouwend-schuwe blikken, waarna ze in een hoekje met elkaar als duiven begonnen te koeren en de middelste van de drie uiteindelijk zei: ‘Goed, Siderius, als jij zegt dat deze broeder deugt, dan vertrouwen we daarop.’

Vervolgens was hij in gebed voorgegaan. Voor het welslagen van mijn missie.

…..


Poubelle
…..
Als dat sletje met wie de staatssecretaris zijn vrouw bedroog nu eens ouderwets schaamte had gekend, als een betrapte snol in een stomme film, dan was de hele affaire nooit naar buiten gekomen. Maar het kind was bijna een eeuw na de uitvinding van de stomme film geboren; haar maagdelijkheid had ze op haar elfde, zo begreep ik uit de weinige pulp die ik er later over las, geschonken aan een zwarte Cubaan, een vriend van haar gescheiden moeder. Toen ze negentien was en ineens een bijrolletje kreeg in één van de weinige seksschandalen die ons land heeft gekend, was ze al zo rot als een mispel. Maar dat was juist wat de staatssecretaris in haar had aangetrokken: de flirt met de vochtige en diepe afgrond, met ziekte, met de wenkende rafelranden van de dood, die hij dan ook kreeg, zij het slechts in maatschappelijke zin.

Ineens stond daar een vent in de kamer met korte, zwarte krullen. De vitrage voor het raam waardoor hij naar binnen was geslopen bolde door de wind filmachtig op.

De krullenbol was Wessel Stols.

Na deze dramatische wending van wat tot dusver voor haar een routineus potje betaald copuleren was geweest, griste het meisje meteen haar smartphone van het nachtkastje, waarop allerlei pervers lag – gebruikt en ongebruikt.

De twee late veertigers gaapten elkaar even volkomen hulpeloos aan. Stols als een zoutpilaar, Van Dongen met een stuk laken snel zijn absurde naaktheid bedekkend.

‘Ben je hier om me te chanteren?’

Wessel Stols voelde iets gloeien in zijn linkerhandpalm: een splinter van de ladder waarmee hij naar boven was geklommen, met bonkend hart het zwarte vierkant van het slaapkamerraam tegemoet; de ladder die arbeiders tegen de met klimop begroeide muur hadden gezet om het romantisch gewelfde rieten dak te vernieuwen van de villa, waarvan de bewoners op vakantie waren in Chamonix.

Tweemaal eerder was hij langsgegaan om te controleren of alles veilig was. En nu dit, een totale misrekening, gesnapt.

Van Dongen veerde grommend overeind. ‘Alsof ik niet genoeg weet over jou! Van jouw tijd in Rusland. Ik zál je, godverdomme...’

Het hoertje nestelde zich poesachtig in de kussens. Ze begon met haar mobieltje geamuseerd foto’s te nemen en maakte een lucky shot. De foto die destijds iedereen heeft gezien, met de illusie van het tot een slak gekrompen geslacht van de beroemde politicus, niet van het geslacht zelf.

…..