VAN DE HULST, W.G.
Peerke en z’n kameraden
…..
Aan beide zijden van het heel langzaam voortdrijvende watertje stonden hoge, oude gebouwen, meest pakhuizen, die vertelden van een tijd, lang geleden, toen het oude-stille-stadje-van-nu nog een bedrijvige handelsstad was. Hier en daar was nog een heel oud herenhuis te herkennen aan zijn deftige achtergevel, nu scheefgezakt en verweerd van ouderdom. En ook die enkele voorname tussen de minderen was al sinds lang tot pakhuis of bergplaats vernederd. De stoffige, geelgrijze vensters, sommige van dikke, roestige tralies voorzien, stonden over het al maar heel langzaam voortdrijvende water te staren als oude, peinzende ogen, moe van een heel, héél lang leven.
…..
Zo kwam het aandrijven al honderden, honderden jaren. Het had de deftige herenhuizen al gekend, toen ze heel jong waren en er prachtige gordijnen hingen voor hun vensters met de kleine ruitjes; het had al gespeeld tegen de voet van de muur, toen er nog lang geen steunberen nodig waren om hem te stutten; het had de bomen met hun zware takken al gezien, toen ze nog maar even nieuwsgierig over de muur konden kijken.
…..
Hij lag altijd maar stil te kijken.
Hij lag te kijken, hoe het stille, blanke water van de beek voorbij dreef, àltijd maar voorbij dreef, - hoe op mooie dagen de zon langzaam, héél langzaam voortschoof langs de huizen aan de overzij, - hoe de boomtakken van ‘Den Ravenburg’ zich altijd maar stonden te spiegelen in het stil-blinkende water.
Hij lag maar te kijken de lieve, lange dagen door. Kijken kòn hij; anders niet.
En zijn grote, donkere ogen met de lange, fluwelige wimpers hadden, zover ze reiken konden, elk plekje afgezocht: de kronkelende beek en de oude muren, en de stoffige ramen met hun doffe ruiten, en de zwaar neerhangende boomtakken; - de blauwe hemel in de dag, en de stil-schitterende sterren in den nacht.... Elk plekje kenden ze. Als trouwe wachters op hun post tuurden ze over dat stille, vergeten hoekje van de wereld, èlke dag weer, tot ze van moeheid toevielen.
Die grote en donkere ogen, ze maakten dat smalle, magere jongensgezichtje nòg smaller; ze maakten die bleke wangen nòg bleker.
Rustige, zacht glanzende ogen waren het. Ze maakten dat stille, witte gezichtje nòg stiller.
Soms, even, plooiden er fijne rimpeltjes om de kleine mond. Op een stille, vriendelijke glimlach leken die wel.... Of, - soms ook op een trekje van scherpe, vlijmende pijn!
Het bleke gezichtje, omkringeld van dichte, zwarte krullen, gesteund in de kussens, de vriendelijk glanzende ogen donker en groot, de magere handjes moe op de rode deken, - zo lag hij maar altijd te kijken, te turen....
…..
Maar toen, plotseling, was de oorlog gekomen. ‘Den Duts’ was in België gevallen en rukte op naar Vlaanderenland.
Ook Joseph was opgeroepen, onder de wapens. Hij was heengegaan met een verdrietig hart, maar met een vrolijk gezicht.... ‘Dag vader, dag Melanie, dag m'n jongen, m'n lieve jongen!.... We zullen ze er wel gauw uitgooien, die rabauwen. Wat doen ze in ons land?.... En dan, - als ik dan terugkom, kleine guit, dan mag jij ook leren viool spelen: ik heb een mooi, klein dingetje voor je in de maak....’
Hij was heengegaan. Ze hadden hem nooit weergezien. Ergens bij Leuven was hij gesneuveld.
…..