WOLKERS, Jan



Dagboek Rottumer Plaat

…..
Alleen al om de geluiden die de meeuwen maken, om hun taal, zou je hier jaren kunnen zitten. (...). Ik heb al verstaan wat ze zeiden: Daar nadert een kleine zeilboot het eiland maar ze kunnen het toch niet bereiken, want het water staat te laag. Twee leperds aan dek in gele zeiljacks en een mafketel in een bikini. (...). De eenzaamheid is hier ontstellend indrukwekkend.

.....


Terug naar Oegstgeest

…..
‘Daar zit ik zondag in de kerk,’ zei hij, ‘en daar hoor ik ineens mijn naam noemen. Dat kan nooit die ouwe zijn, dacht ik. En die dominee, ja, het was niet onze eigen dominee hoor, maar zo’n jong broekie, die begint een preek af te steken naar aanleiding van een boek van jou, over de bekrompenheid waarmee de jeugd vroeger werd opgevoed. Ik dacht meteen, dat slaat op mij, op je oude vader.‘

‘Het is toch maar een boek,’ zei ik. ‘Dat heeft toch niets met u te maken.’

‘Er gebeuren toch allemaal dingen in die hier nooit gebeurd zijn,’ zei mijn moeder. ‘Die mensen uit die boeken zijn wij toch niet.’

‘Ik herken er anders verrassend veel van je moeder en mij in,’ zei hij verwijtend tegen mij. ‘We hebben jullie altijd naar ons beste weten opgevoed en jullie ontzag en eerbied trachten bij te brengen voor de Allerhoogste.’

…..
Ik werd zo mager, dat ik, toen ik over de leuning van het bruggetje achter kasteel Poelgeest naar mijn spiegelbeeld keek, moest denken aan wat dominee Bosboom een paar weken ervoor tijdens de preek had gezegd, “Zien we daar niet de duistere schim van Nietzsche?” Toen ik na de preek aan mijn vader had gevraagd wie dat was, had hij gezegd dat het een schrijver en godloochenaar was. En toen ik aan hem vroeg of hij dan wel eens iets van hem gelezen had, had hij verontwaardigd geantwoord, “Je denkt toch niet dat ik me in het werk van een godloochenaar ga verdiepen.

…..
In het trappenhuis van de school waren tegels met symbolische afbeldingen in Jugendstil van de industrie, de landbouw, de visserij en de veeteelt. Er was ook een gezandstraald raam waarop in helder glas twee spreuken in sierletters waren uitgespaard: “Kennis is macht” en “Die mij vroeg zoeken zullen mij vinden”, die mij nu met elkaar in tegenspraak lijken, maar die in het begin, toen ik nog niet lezen kon, een geheimzinnige aantrekkingskracht op mij uitoefenden.

…..


Turks fruit

…..
Toen Olga nog klein was, had ze een keer tijdens het eten overgegeven en was in huilen uitgebarsten. Haar moeder was kwaad van tafel gelopen maar hij had een beertje van haar gepakt en dat steeds buigend boven de kots gehouden en gezegd: ‘Beertje moet pugen. Beertje moet pugen’. Net zolang tot ze begon te lachen. Ik hield van die man, zoals hij met zijn rode vlekkerige gezicht en zijn kwabbige lichaam in die crapaud geklemd zat als we op bezoek kwamen. Zijn dikke armen hijgerig op de leuningen, tenminste als hij niet aan het bulletjes draaien was.”

…..

Ik ging naar buiten en liep in het gangetje bijna tegen Olga aan die voor haar moeder uit liep. Ze keek me niet aan en wilde zo langs me lopen naar het damestoilet. Ineens sloeg mijn vuist naar voren. Precies op haar oog. Ze week achteruit tegen de muur en bleef zo staan met gebogen hoofd alsof ze niet onder razernij wilde verbergen dat zij de schuld was van alles. (...) Thuis dook ik verdoofd van ellende op mijn bed en ik wist zelf niet of ik nou geslapen had of half bewusteloos was geweest toen ze me midden in de nacht belde. Ze zei, dat ik zeker wel begreep dat ze niet meer thuis zou komen. Dat ze er verschrikkelijk uitzag met dat blauwe oog en dat dat nu al het tweede was binnen een paar maanden (…). Ik voelde mij ineens ijskoud worden. Ik zei haar dat ze gerust in dat hotel van waaruit ze belde kon blijven slapen met die klootzak. Dat ze daar dat oog niet als vrijbrief voor hoefde aan te voeren. En dat ik haar veel geluk wenste met die getrouwde vent, want dat ik de moet in zijn vinger had gezien waar die lafbek zijn trouwring had gezeten. (…) Ik had precies in de roos geschoten. Ze gooide meteen de hoorn neer.

…..
Ik was aardig in de rotzooi terechtgekomen nadat ze bij me weggegaan was. Ik werkte niet meer, ik at niet meer. Ik lag de hele dag tussen mijn vuile lakens en plakte foto’s en naaktfoto’s van haar vlak bij mijn gezicht zodat ik op den duur haar dik onder de rimmel zittende oogharen dacht te zien bewegen als ik me aftrok. En haar lippen vol te zien worden en vochtig naar buiten gekruild, en de geluiden te horen als ze klaarkwam, heftig als in het begin, toen ze nog niet geleerd had het genot voor zichzelf en mij te houden maar het wel de hele wereld in wilde schreeuwen, waardoor een buurvrouw aan haar vroeg: “Wat doet hij toch met je?”

…..


Een roos van vlees

…..
Daniël schudt zachtjes zijn hoofd. De poten van het waterhoen liggen nu los tussen de ijsscherven als dorre gele rietstengels zonder leven. De stukjes die er nog aan zitten tikt hij eraf met het handvat van het zakmes. Er blijven stukjes geschubde huid aan het ijs zitten. Waar de huid van de poten heeft losgelaten is het bleke bot zichtbaar. Hij probeert de vogel overeind te zetten, maar het dier valt hulpeloos om met de poten stijf naar achteren. Zijn kop beweegt heen en weer. Zijn snavel krast een bevend lijntje in de sneeuw.

…..


De walgvogel

…..
Toen hij De Scheepsjongens van Bontekoe van me gelezen had en we het erover hadden hoe schandelijk het was dat die Hollandse zeelui al die dodo’s of walgvogels met stokken hadden doodgeslagen om op te vreten, tot ze allemaal uitgeroeid en helemaal uitgestorven waren, zei hij dat zijn vader het helemaal niet goed had gevonden dat hij zo’n boek las want dat je op iedere bladzij kon lezen dat die Hollanders nergens eerbied voor hadden

…..
Ik ben zo bruin dat ze me de Apollo van de Côte d'Azur noemden en de meisjes me als hondjes achternaliepen. Maar iedere keer als ik met het zand nog aan mijn lichaam gekleefd en mijn huid nog zout en wit uitgeslagen van de zee op zo'n meisjeskamer verzeild raakte en we vrijend de beddensprei in de war hadden gewoeld en het bijna gebeurde in het geluid van de koffergrammofoon met 'Margie' of 'Hold Tight' van de Andrew Sisters, zag ik ineens Lien voor me met haar lange zwarte haren en lieve gezicht en alles... Nee, het schilderen kon ik afzweren, de kunst verloochenen, maar Lien kon ik niet vergeten".

…..
Er liep een bloedspoor de kamer uit naar de tuindeur. Aan de deurpost zat een handafdruk van bloed. Vanaf het pad zag ik hem al liggen. Alleen zijn schoenzolen. Net buiten het bamboescherm. Het leek of hij op zijn buik lag te drinken. Meteen hoorde ik het water achter die groene wand klateren. Ik boog me over hem heen. Zijn zwarte zijden kamerjas zat vol kerven waar gestold bloed omheen zat. Het leek wel of ze hem achternagezeten hadden en steeds een dolk of mes in zijn brede rug hadden geplonsd. Toen zag ik dat die witte drijfschaal in scherven in de bloedplas onder zijn lichaam geplakt zat. Ik brak door de bamboestengels en stond aan de rand van een kleine vijver waar grote goudkarpers traag in rondzwommen.

…..
Lien lag op het bed met haar hoofd op het kussen. Haar ogen stonden wijd open als van een pop. Haar gezicht lag wit in haar zwarte wilde haren gezakt. Haar mond stond open en haar tanden waren een beetje van elkaar alsof ze ergens in wilde bijten. Het laken dat over haar onderlichaam zat was met bloed bevlekt. Ik pakte het bij een punt vast en trok het van haar af. Haar handen zaten in het bloeddoordrenkte rokgedeelte van haar nachtjapon dat ze tegen haar buik gepropt had. Het onderlaken was rood van het bloed. In de bloederige stof om haar linkerborst zat om een klein gaatje een kring van zwart schroeisel. Hij had haar eerst door haar buik geschoten en toen vlakbij door haar hart. Ik deed het laken weer over haar heen en liet me toen ineens naast haar op het bed vallen terwijl ik mijn arm om haar heen sloeg. Ik drukte mijn mond op de hare en zoende haar koude paarsige lippen met al de woestheid van mijn verdriet en streelde met mijn tong over haar tanden. Ik proefde haar helemaal en proefde de dood.

…..


Kort Amerikaans

…..
Hij liep naar de tors en pakte haar uit het stilleven vandaan. Je bent ijskoud, mompelde hij. Ik heb je lelijk in de steek gelaten vannacht. Kom maar mee, dan zal ik je weer warm maken. (…) Langzaam schoof hij heen en weer terwijl hij zich in het kussen boven de afgesneden hals vastbeet. Ineens stond Elly krijsend in de deuropening.

Nou zie ik wat je doet! Nou begrijp ik waarom je me niet nodig hebt. (…) Huilend liep ze naar hem toe en trok met al haar kracht aan zijn haar. Van de tors af viel hij voor het divanbed op de grond. Ik had het kunnen weten na die verhalen van gisteravond, schreeuwde ze. Je bent een lafaard, je bent bang voor me omdat ik leef! Daarom kruip je bij zo’n stuk gips dat haar benen niet van elkaar kan doen! Jij bent niet goed. Ze sloeg op haar linkerslaap en schreeuwde schel met overslaande stem, Die vlek daar is niet zo erg! Maar jij bent een vlek hier, in je kop! Daar ben je rot! Dat had je niet moeten zeggen, schreeuwde Eric terwijl hij opsprong.

…..


De perzik van de onsterfelijkheid

…..
De vogels schreeuwden hem wakker. Met zijn ogen dicht bleef hij liggen luisteren naar het gekrijs, hels en genadeloos, alsof ze de zon boven de horizon uit wilden vloeken. Erdoorheen hoorde hij een vreemd klapperen, als van een zonnescherm in de wind. Die zak van boven heeft de vlag weer vergeten binnen te halen. Verleden jaar had bijna de hele trap er ruzie over. Stelletje melkmuilen en trutten. Belediging van de vlag. Je gelooft je oren niet. Alsof de mensen nooit boven het niveau van padvinders uitkomen. 0, wat is m'n rood, wit en blauw vernederd. Die vlag hangt nog halfstok ook. Dan is het ook nog een belediging voor de doden. De doden. Het is een instituut geworden. Die gruwelijk vermoorden schijnen zich om te draaien in hun massagraf als er zo hier en daar een vlaggetje onder de sterrenhemel blijft wapperen. Primitief bijgeloof. Puur animisme Alsof dat dundoek door de vleermuizen van het kwaad bezwadderd zou kunnen worden, alsof de vijand hem zou kunnen bezeiken in het nachtelijk duister. Als jullie willen zien hoe de vlag en de doden beledigd worden hadden jullie gisteravond op de Dam moeten gaan kijken. Ze spatten bijna van woede uit elkaar. Als een stel piranha's zouden ze zich op je gebeente willen storten om het laatste beetje merg eruit te vreten. Zo te horen staat er een behoorlijke bries. Niet eruit geweest vannacht. Nee toch? Even goed nadenken. Te veel valium geslikt. Snoep verstandig. Dat ruisen in mijn hart of daaromtrent. Het is of er zandkorrels je aderen in gespoeld worden. Sterk vertakte rivier. Het slibt dicht. Een treurwilg van geronnen bloed. Je bloedsomloop als een foto van de bliksem. Aderen van witheet metaal. Alsof je van binnen uit in een keurslijf wordt gegoten. Een skelet van nikkel. De grote verstijving. Door de stank van de asbak met peuken heen rook hij de dranklucht. Hij zag zijn vrouw weer, onderuit gezakt voor de televisie, naar de dodenherdenking zitten kijken. Die zinloze dennen tegen de oranje avondlucht. Verleden jaar nog in zwart-wit. In kleur is het nog treuriger. Je hoort de laatste zanglijster. Je staat daar en je zakt weg. Die salvo's uit het verleden. Je dacht er steeds aan. Dat je eenzaam zou vergaan. Ze zat maar te mompelen. Moest natuurlijk weer aan Henk denken. Zelf ook. Het kan niet anders. Dat dat je voorgoed bijblijft. De fakkels die opdoemen alsof de doden een geest hebben. Die reusachtige bronzen klok dreunt op den duur in je kop mee. Zo'n stel van die jongens van vroeger in overall met een sten voor hun borst. Onherroepelijk weg en voorbij. Voor wie voeren ze die maskerade eigenlijk op. Te goed doorvoed.

…..